Lees hier We gaan uit van het beste (1).
10
‘Je mag hier plaatsnemen,’ gebaart ze naar het bed. Ik draag mijn jas als een prop in mijn armen. Ik heb niet alleen een jas maar ook een man bij me. Er is een omzichtig om elkaar heen geloop in de kleine kamer. ‘Zo kunnen we toch geen afstand houden?’ zegt A.E. Wagemakers. Dat staat op een plaatje op haar borst.
De man krijgt een stoel van haar. Dat is omdat de meeste mensen graag zitten als ze wachten. Een kwestie van kansberekening. Maar deze man komt uit Londen waar ze uren achtereen staan in de pub en in de ondergrondse die schokkerig optrekt om als door een ader onder de huid van de stad te kruipen. Hij zit nu en knikt naar me. Hier is hij een hele andere man dan daar. Hij zoekt naar zijn woorden, hij weet steeds bijna waar het over gaat en wat zijn plek in de dingen is. Ik sta nog steeds met de jas. Wagemakers vult de injectiespuiten en legt ze in een doorzichtig bakje. Ze kijkt ernaar alsof het kinderen zijn die in de gaten moeten worden gehouden. De arts bladert door mijn dossier.
‘Voor we beginnen, wil ik iets vragen. Kan er misschien eerst een foto worden gemaakt?’
Niemand zegt iets. Dat betekent meestal dat ik me moet verduidelijken. Er was de huisarts. De splinter die is weggesneden. Daarna het onweer in mijn rechtervoet. Als ik hem neerzette, sloeg de bliksem in. Er was het ziekenhuis. Er was de orthopeed die op zijn website korte wachttijden beloofde en die drie weken op vakantie ging en bruin verbrand terug kwam. Al die weken was de scan al klaar die hij had laten maken en daar dacht ik elke dag aan. Dat was op het einde van de zomer. (Hij droeg schoenen met goudkleurige gespen. Ik ken verder niemand die schoenen met gespen draagt.) Hij meende iets te zien op de foto maar noemde het niet significant. Hij ging dat niet uitzoeken, hij ging me doorverwijzen naar mensen die daar meer verstand van hadden. De scan is oud, misschien zijn er dingen veranderd?
Terwijl ik praat, bedenk ik dat ik heel goed ben geworden in het maken van opsommingen. Ik weet alleen nooit zo goed wanneer ze af zijn. De ogen van Wagemakers schieten van mij naar de arts. Die trekt een papier uit de stapel en hangt hem aan de muur. ‘Er is mij niets doorgemaild.’ Hij wijst naar het papier. Alle vier kijken we ernaar al hangt het te ver om iets te kunnen zien. ‘Zie je,’ zegt hij, ‘hier staat niets over een foto. Niets.’ Hij gaat er met zijn vinger langs. Hij trekt het vel weer van de muur en rommelt het terug in de andere papieren.
Er is een dossier niet doorgemaild. Er is een bericht verkeerd begrepen. Er is een foto niet gemaakt, ook al was ik er zelf bij. Als het was gebeurd, had hij het heus geweten. Er kan geen foto worden gemaakt. Hier maakt men geen foto’s, hier doet men niet aan diagnoses, hier bestrijdt men alleen maar pijn. Als we zulke dingen gaan vragen worden de bedoelingen onzuiver en dat is wat we met elkaar niet moeten willen.
Hij is ook goed in opsommingen. Dat moet ook wel met al die patiënten die zomaar uitslagen willen en vooruitzichten. Ik zit op het bed, mijn voet is lichtpaars. Het is een soort Picasso-voet geworden. De arts legt het dossier met een klap op tafel. Hij wrijft over zijn hoofd. ‘Toch?’ kijkt hij vragend naar Wagemakers. Ze kijkt naar mij en zegt niets terug.
‘Laten we dit moment maar vergeten,’ besluit hij. Dan ploft hij in een stoel naast het bed en reikt naar één van de spuiten. Ik stel me voor dat ik mijn voet van mijn been schroef, in een deken wikkel en tegen me aan druk. De man kijkt naar me en rolt met zijn ogen. Hij wil iets zeggen maar weet niet wat. Mijn jas ligt op de grond naast het bed, ik kan er bijna bij.
11
De man komt al dagen niet buiten. Hij doet wel steeds beloften, want hij weet dat ik leef op het idee dat dingen zouden kunnen gebeuren. ‘We kunnen waarschijnlijk vanmiddag,’ zegt hij, ‘ergens tussen de lunch en het sporten.’ Hij sport om 4 uur in de woonkamer. Hij heeft gewichten en een soort bankje waar hij op en af loopt en waarmee hij zich opdrukt. De lunch is nooit later dan 1 uur, want er zit een hele theorie achter hoe lang je moet wachten met sporten na het eten. Dat heeft hij van youtube en sinds hij dat advies heeft opgevolgd, is zijn conditie met sprongen vooruit gegaan.
Het heeft gesneeuwd. Dit is de vierde dag. Er ligt een laag ijs op de galerij waar modderige strepen in zijn vastgevroren.
De ochtend van de eerste sneeuwdag maakte ik hem wakker en ik riep dat alles wit was. Ik hinkte naar de kleren op de stoel en begon me aan te kleden. Nooit staand, er komt altijd een moment dat je neerkomt op de verkeerde voet om de balans te bewaren. De man zat op de rand van het bed en deed langzaam zijn sokken aan. Een half uur later namen we de lift. De aflopende stoep voor de flat die bedoeld is voor rolstoelen en kinderwagens, was een glijbaan geworden. Ik hing aan zijn arm en greep dan weer zijn elleboog en hij tastte met zijn voeten af waar we het beste konden lopen. Waar het glad leek, was het niet glad, maar waar het niet glad leek, kon het verraderlijk zijn, legde hij uit. Zijn bril zakte steeds een beetje af. Hij vond de sneeuw moeilijk. Je kan zomaar uitglijden of wegzakken en er zijn overal mensen op straat. Die komen kijken naar de sneeuw alsof het iets heel bijzonders is. Toen we in Litouwen woonden, vond hij de sneeuw niet moeilijk. Daar is sneeuw normaal. Het was -20 en hij ging een keer zonder handschoenen naar buiten om het vuilnis buiten te zetten. Toen zijn handen blauw werden en zijn adem veranderde in een laagje ijs, knikte de buurman naar hem alsof het lente was. In de verte liep een vrouw met een bontjas en een ushanka die haast tot over haar ogen was getrokken.
12
Ons nieuwe huis heeft ook een lift. De kamers zijn groter. Dat zijn meer voetstappen. De berging waar de fiets staat is vlakbij de lift. Dat zijn minder voetstappen. Al met al is het helemaal niet gek. We wonen nu tussen de kinderlozen en gepensioneerden. Ze zitten op bankjes bij het plantsoen, laten hun hond uit of kijken naar de lucht en wijzen naar een meeuw waarna ze gearmd verder slenteren. We pakken dozen uit. De man tilt ze van de ene naar de andere kamer. Hij legt stopcontacten aan en zit op zijn knieën. Hij knijpt zijn ogen alsof hij de schroeven in de muur dan beter ziet. Ik ben ineens vijf geworden. Hij is de ouders die alles doen. Terwijl hij lampen uit plastic haalt, hoge kasten uitsopt en ramen lapt, zeg ik dingen als: ‘Ben je al klaar?’ en ‘Zullen we boodschappen doen?’ Ik vind steeds dat we iets nodig hebben maar de ouders willen niet stoppen met hun werk.
Sinds een tijdje hakvoet ik niet meer. Ik zet mijn voet helemaal neer. Eerst waren er schokken, nu zijn er scheuten. Mijn voet begrijpt niet meer hoe hij lopen moet. ‘Je hebt de spieren heel lang niet gebruikt,’ zegt de podoloog. Het midden van mijn voet is een brug tussen mijn hiel en mijn tenen. De brug is niet sterk genoeg om mijn gewicht te dragen. Het helpt niet te doen alsof het wel zo is. Het helpt niet om vaart te maken want er komt geen vaart. De voet gaat zo snel als hij wil, hij laat zich niet opjagen.
13
We vergeten steeds vaker mondkapjes mee te nemen. We doen zo weinig dat we ons niet herinneren dat de wereld buiten nog steeds veranderd is. Het stoort me want op een gegeven moment moeten de dingen voorbij gaan. Ze moeten logica hebben. Je mag geen broek aan en geen oorbellen in en je haar niet verven want zo heeft God ons niet geschapen. Je moet koude benen krijgen in je panty op de fiets. Je mag niet de pil want jij bepaalt niet hoeveel kinderen je krijgt. Je moet trouwen en niet al te gelukkig worden, niet dat het teveel aan je te zien is. Het gaat niet om jou, het gaat om de Hoogste. Corona is een soort god geworden. We eren haar met maatregelen, zowel de rekkelijken als de preciezen, we geven elkaar de schuld dat ze ons blijft straffen, we buigen eerbiedig het hoofd en onthouden ons maar nooit heeft ze genoeg. Ze blijft maar besmettingen uitdelen en besmet niet alleen onze lichamen maar ook onze hoofden. Ik wil niet besmet raken en het gaat niet om mij. Het gaat om ons allen terwijl we elkaar nergens tegenkomen.
14
De man en ik zijn mensen die niet moeilijk doen. Alleen als het echt niet gaat, doen we dingen niet voor elkaar. De gangpaden in de andere supermarkt zijn te lang. Dat weet hij want hij onthoudt beter dan ik hoe ver ik kan lopen. Voor hem zijn de gangpaden niet te lang maar te vol met manden en karren die langs hem heen glijden in een zee van melkpakken en chipszakken en metalige reclamestemmen. We staan voor de schuifdeuren, we hebben niets in huis. Ik twijfel nog even of ik de krukken mee zal nemen die achterop mijn fiets zijn vast gemaakt. Hij twijfelt nog even of hij kan doen of er geen mensen in de winkel zijn en er stilte heerst als onder water. We kijken elkaar aan.
‘We kunnen eten bestellen.’
‘Waar heb je zin in?’ zeg ik. De voordeur is dichtbij en we zijn voorlopig nog heel.
Lees hier We gaan uit van het beste (3).
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.