‘Judy, vind jij mij dom?’ vraagt ze. Mijn leerling kijkt me aan als een musje dat geprobeerd heeft door het raam te vliegen. ‘Ik had maar een zeven voor rekenen.’
‘Lieverd, fantastisch,’ zeg ik. ‘Vorig jaar had je alleen tweeën en drieën.’
In mijn brievenbus ligt een kaart: Dankjewel, Judy, voor de bijlessen die je de kinderen in de buurt geeft. Ze halen topcijfers. Groeten, een trotse moeder.
Door mijn hoofd slingert onverwerkt trauma bij de herinnering aan mijn ‘moeder’. Bij alles lager dan een acht krijste zij dat ik een achterlijke aap was. Op straat mocht ik haar geen handje geven. Voor ik mijn middelbareschooldiploma haalde, heeft zij mij zo ver het huis uitgegooid dat ik de weg terug niet kon vinden.
*
Een paar maanden geleden wankelde ik als een kreupele kraanvogel van de tramhalte naar huis. Bij ons wordt van vrouwelijke registeraccountants verwacht dat ze hoge hakken dragen. Mijn schouders leek ik over het trottoir te slepen na een dag vechten met een klant over het goedkeuren van hun boekhouding.
Onverwacht stond mijn vriendin Yamini voor mijn deur.
‘Durf jij met mij op vakantie naar ons moederland?’ vroeg ze. ‘Alleen plezier maken. Als je besluit dat je toch jouw moeder wilt vinden, zoek ik met je mee.’
Ik heb heen- en terugvlucht, verblijf en twaalf dagen rondreis georganiseerd. Yamini shopte weekenden lang bikini’s, zonnebrillen, anti-muggenspul; zij was al in vakantiestemming.
*
Als zeearenden varen we mee op de zonverwarmde lucht en zweven Sri Lanka binnen. Op het vliegveld van Colombo blijkt onze chauffeur verdampt in de veertig-graden-puinhoop.
Yamini lacht als een malloot. ‘Dan kun je alles in de hand willen houden, Judy, dit mag je loslaten.’
Dankzij Yamini vallen we door de mand als luidruchtige toeristen. Alsof we lak hebben aan de mores in ons eerste eigen land. Alles stelt teleur. Kramp tijdens de vlucht, zweten na het uitstappen, vochtige lucht; ik krijg geen adem. Midden in de aankomsthal stort ik in tegen mijn rolkoffer. Waarom kiezen accountants altijd voor te goedkoop? De rechterkant van mijn onderlip trilt.
Het lot tikt op mijn schouder. Een vrouw beweert een busje te hebben, mocht ik een taxi zoeken. Ik spring op, knik yes yes yes madam en controleer haar papieren.
De dagen daarop reizen we met Babli achter het stuur over het eiland. Uit haar korte mouwen schudt ze de ene na de andere anekdote over hagelslagcurry, Màxima en topless zonnen. Haar vijfenzeventigjarige moeder, blinde echtgenoot en vier jongens tussen de twee en negen overleven op haar cabarettalent en ondernemersinstinct. Ze vraagt dagelijks of ik mijn biologische moeder wil ‘zoeken in alle hoeken’.
Toen ik vijftien jaar was ben ik uit huis gegooid door mijn Nederlandse moeder, omdat ik dom ben. Toen ik vijftien dagen oud was ben ik door mijn Sri Lankaanse moeder in een weeshuis gepropt, omdat ik lelijk ben.Yamini heeft haar geboortemoeder jaren geleden gevonden.
‘Babli vraagt om je adoptiedossier, wie weet herkent ze iets,’ zegt Yamini. Als tienjarige bemoeide Yamini zich al met wie ik voor mijn vijfde verjaardag moest uitnodigen.
‘Krijg je straks, Babli.’
Ze roffelt op het stuur. ‘Dankjewel.’
Maar ik kom voor de dansers in Kandy, om de twaalfhonderd treden van rotspaleis Sigiriya te beklimmen en lol te trappen met de bevolking.
Tot de avond voor onze terugreis Babli kletsnat van de regen in de lobby van ons hotel aanspoelt. ‘Morgenmiddag wacht je Amma op jou.’
‘Ik wil dit niet, Yamini,’ zeg ik. ‘Die Perahera-processie van haar bleek ook onzin. Morgen om drie minuten voor half zes ’s middags vliegen we vanaf boardinggate vier.’
‘Komt goed, lieverd,’ zegt Yamini.
Op onze kamer sla ik Madame Bovary open en kijk Yamini aan. ‘Het is vrijdag, maandag moet ik werken,’ zeg ik. ‘Vorige week hebben ze iemand ontslagen die een dag later terugkwam van vakantie.’
‘Lees jezelf lekker in slaap,’ zegt Yamini. ‘Als je wakker wordt bepaal je of je eraan toe bent. Subha rātriya.’
‘Welterusten.’ Morgen trui, spijkerbroek en jas meesjouwen, we moeten naar het centrale berggebied. Volgens de reisgids in het vliegtuig de enige plek ter wereld waar de bijna uitgestorven ceylonfluitlijster voorkomt. In mijn droom roepen ze: ‘Vrees niet, hemeling. Kijk en je zult zien.’
Ik zit rechtop in bed en grijp mijn adoptiedossier. Onmogelijk dat Babli mijn moeder gevonden heeft. De regen klettert, mijn hoofd knikt, dit gevecht tegen de slaap verlies ik.
‘Vertrouw op ons teken,’ hoor ik de vogels fluiten in mijn droom.
De volgende dag sper ik mijn ogen open, bang als een kuiken dat door haar moeder uit het nest is geduwd omdat ze te zwak is. Buiten is het pikzwart, zo duister als ik mij van binnen voel.
Yamini heeft onze beide koffers gepakt en voor koffie en ontbijt-to-go gezorgd. ‘Goedemorgen schat,’ zegt Yamini. ‘Babli wacht beneden.’
‘Ze is onbetrouwbaar,’ zeg ik.
‘Kom, kleed je aan, we gaan alleen even gluren. Als je moeder haar touwtjes net zo strak in handen heeft als jij die van jou, moet je op tijd zijn.’
Ik ren naar de badkamer. Daar kots ik mijn maag leeg en het toilet vol. ‘Ik ben ziek, ik ben kapot, ga jij maar.’
Yamini blijft zeuren. Ze is mijn enige vriendin, ik mag haar niet teleurstellen.
*
De rit schuurt langs mijn zenuwuiteinden. Bij iedere hobbel toets ik of ik nog leef en bij iedere kuil kijk ik na of we nog op schema liggen.
Gelukkig is Yamini’s vraag voor Babli. ‘Zou je het leuk vinden om moeder van een dochter te zijn?’
Babli begint te huilen. ‘Mijn dochter zou achttien maanden geweest zijn als ze niet een paar weken na haar geboorte overleden was. Dapper hoe mijn meisje heeft gestreden.’
Vanaf de achterbank leg ik een hand op Babli’s schouder, had ik maar zo’n moeder. Zwijgend rijden we verder.
Noodstop.
Achter het busje hurk ik en spetter de inhoud van mijn darmen alle kanten uit. ‘Ik ga dood.’ Niemand reageert. Babli, de ervaren reisgids, doet alsof ze niet ziet wat er uit mij is gekomen en zet een doos vochtige doekjes neer, een jerrycan water, zeep en toiletpapier. Ik houd mijn mond en klauter het roestige Isuzu-busje weer in.
Na uren staan we boven in de bergen tegenover een vervallen tempel. Rechtsvoor − onderaan een huizenhoge stenen trap − zit een ieniemini vrouw. Ze tuurt naar ons.
Yamini en Babli stappen uit en worden overmeesterd door de kou. Ik trek de linker schuifdeur open. Hoe zal die oplichtster mij mijn geld proberen afhandig te maken?
Ze staat op en staart naar Babli. ‘Wat flik je me nou?’ zegt de vrouw. ‘Dat is mijn dochter niet.’ Ze kijkt naar mij. ‘Oh nee, ik zie haar al.’
Babli draait zich overdreven glimlachend om. ‘Het is je moeder.’
‘Ik herken niks in haar,’ zeg ik. ‘Jij wel, Yamini?’ Ik been op de vrouw af. ‘Ãyubõvan, hello, wij hebben geen tijd voor deze poppenkast.’
Ze gebaart, ‘please sit.’
Waarom gehoorzaam ik? Haar vragen zijn een fuik: eerst begint ze over het weer in Amsterdam, daarna vraagt ze hoe ik woon, dan mijn werk, echtgenoot, dromen, angsten, steeds dieper. Charlatans willen zo veel van je weten dat je vergeet wat je verteld hebt. Ze gebruiken dat in hun verhaal en geven je zo het gevoel alsof ze je doorzien.
‘Ik voel dat je geen kleintjes hebt,’ zegt ze, ‘maar dat je erg van kinderen houdt.’
Als ze op mijn hand die van haar legt, krijg ik het warm.
‘Lieve dochter, ik heb altijd gedacht dat je in een wereldstad terecht zou komen.’
Straks gaat ze bedelen. ‘Yamini, bevries jij ook?’ vraag ik.
‘Wat een uitzicht, Judy,’ antwoordt Yamini. ‘Neem je tijd.’
‘Ik zit al vijfenvijftig minuten met deze oplichtster te praten. Mijn team kan niet verder zonder mij, mijn leerlingen raken achter en jij hebt Jasper en je meiden beloofd morgen terug te zijn.’
Babli ziet haar zelfverzonnen vindersloon verdampen. ‘Dit is jouw amma, ze voelt je perfect aan,’ zegt ze.
‘Ze herhaalt wat jij te weten gekomen bent de afgelopen elf en halve dag,’ zeg ik.
Babli begint in stilte te huilen.
De vrouw vouwt haar warme handen om die van mij en kijkt mij aan. ‘Je houdt van feestjes, net als ik vroeger.’
Yamini lacht als een idioot. ‘Over uitgaan hebben wij het niet gehad met Babli.’
Ik zucht. ‘Ik heb geen kinderen, woon in hartje Amsterdam, en hier in de bergen, leeg gekotst en uitgekakt, steel ik de show als een paradijsvogel. Iedereen zou die conclusie trekken.’ Ik peil de vrouw als zij de andere kant op kijkt, spied hoe ze beweegt, taxeer hoe ze praat.
Yamini blikt naar mij, naar de vrouw, naar mij. ‘Het zou best kunnen.’
Ik ruk me los en sta op. ‘We moeten racen.’
De vrouw schrikt.
‘Daar gaat je buit,’ zeg ik, haar observerend. Het kan zijn dat zij een dochter mist, maar ik ben dat niet. Lijkt mij. Wat als een wildvreemde beweert mijn dochter gevonden te hebben? Dan stel ik haar ook honderd vragen, toch? Deze vrouw verlangt naar haar kind, hoopt tegen beter weten in dat ik dat ben en is net als wij slachtoffer van Babli's gladde praatjes.
De vrouw rilt, ademt sneller, korter, oppervlakkiger, strekt haar armen naar me uit, staat op en dondert neer op de rotsen. Kluns. Op handen en knieën kijkt ze naar me op alsof ik alles voor haar ben. Of hoop ik dat? ‘Weet je nog die meid, Yamini,’ vraag ik, ‘met die baby? Die sneed zichzelf zogenaamd met een stuk glas en smeekte om geld voor haar kind? Allemaal kippenbloed. Die heb ik geen cent gegeven.’
Yamini klinkt wanhopig. ‘Je hebt deze vrouw niet één vraag gesteld.’
Ik loop richting het busje. ‘We gaan, Babli. Dit duurt veel te lang, straks is het spitsuur.’ Chaos op de weg wordt chaos in mijn hoofd, dat moet ik voorkomen.
‘Dochter, dochter.’ De vrouw zit op haar knieën. ‘Laat me niet weer in de steek.’
Ik pak mijn beautycase uit mijn koffer, draai me langzaam om en wijs naar haar. ‘Jij hebt mij in de steek gelaten.’
Yamini gooit haar handen omhoog. ‘We missen onze vlucht.’
Deze dame is misschien niet de vrouw die mij baarde, ze heeft wel een gezin dat op haar rekent. ‘Ik geef haar mijn gouden oorbellen,’ zeg ik, ‘om te verkopen, ofzo.’
‘Schat,’ zegt Yamini, ‘wij geadopteerden zoeken zo wanhopig moederliefde, dat we kwetsbaar zijn voor criminelen.’
‘Jij hebt niet eens een dna-test gedaan met je moeder.’ Ik loop naar de vrouw en help haar met twee handen omhoog. Herken ik de geelbruine kleurschakeringen in mijn irissen bij haar? Of dezelfde pigmentstipjes onder mijn ogen, of dezelfde pianovingers? Ik reik haar mijn oorbellen.
Ze wuift haar hand. ‘Sorry, lieve dochter, ik kom niks tekort.’
Ik strek mijn arm.
‘Echt niet, dankjewel.’
‘Doe niet zo eigenwijs, mens, hier.’ Hoor ik in de mist in het dal de ceylonfluitlijsters roepen? De rechterkant van haar onderlip begint te trillen. Rechtsonder op mijn lip voel ik iets zitten. Ik probeer het er af te blazen. Het gaat niet. Met de bovenkant van mijn pols veeg ik over mijn mondhoek; ik krijg het niet weg. Ik ben registeraccountant, waarom kan ik niet verifiëren of ik wat op mijn lip voel of in mijn hart? Zonder mijn toestemming glijdt er iets over mijn gezicht.
De vrouw tegenover mij worstelt met net zoiets, lijkt het. Mijn gebroken nacht breekt me op, zij knokt ook. Alsof we beiden knock out zijn na een gevecht dat niet te winnen viel. Door onze tranen staren we elkaar aan. Die vrouw, dat ben ik over twintig jaar. Zij houdt mijn handen vast, ik laat mijn touwtjes los.
Ze slaat haar vleugels om mij heen waaronder ik mij verschuil als het meisje dat ik ben. Het is koud, binnen in mij stijgt de temperatuur vanaf mijn tenen naar mijn kruin, tot ik overkook van liefde.
Ze legt haar hand op mijn hart. ‘Ik hou van jou, Akshara. Zo heb ik jou genoemd, hemelse vogel. Ze hebben je gevangen en van mij gestolen. Zonder kompas, zonder kaart, vertrouwend op je gevoel, heb jij je weg terug naar huis gevonden. Je bent prachtig en slim genoeg. Mocht je me ondanks al je talenten ooit nodig hebben, kijk dan naast je.’
*
Terug in Nederland, op mijn werk, smijt ik de deur achter mij dicht en ga naar school om juf te worden. Of coach, balletlerares, kinderpsycholoog; geen idee, ik zie wel. Klanten die willen goochelen met cijfers maken plaats voor kinderen die willen leren rekenen. Ik draag de schoenen die ik wil en de naam die mij toekomt, Akshara. Mijn moeders hart en dat van mij, zijn een match. Ons dna, blijkt na een test, ook; ik stuur Babli chocoladerepen voor haar hele gezin en een brief: ‘Het spijt mij.’
Getooid met mijn eigen veren vlieg ik langs de bergtoppen die de hemel in reiken met mijn moeder aan mijn zijde. Terug in onze boom vertelt zij onze familie, de buren en iedereen die haar gefluit kan horen, hoe intelligent en mooi en zelfverzekerd haar oudste dochter is.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.