‘Wacht,’ zegt Maxim, hij zet zijn fiets tegen een boom. ‘We moeten even overleggen.’
‘All right,’ zeg ik, vermoeid zet ik mijn voeten op de grond.
Verderop bij de kruising staat een groene vrachtwagen dwars over de weg geparkeerd. Er hangen soldaten rond, ze dragen automatische geweren, jonge jongens zijn het. Eentje rookt een sigaret, een ander leunt tegen een boomstam.
‘Ik ga wel even met ze praten,’ zegt Maxim.
Een eindje terug ligt een brug met een natuurstenen muurtje. Jutta en ik zetten onze fietsen er tegen aan, we gaan zitten.
Maxim loopt naar de kruising.
In de schaduw van de vrachtwagen overlegt hij met een van de soldaten, de anderen kijken toe.
Onder de brug sijpelt een stroompje gitzwart water.
‘Ik heb slecht nieuws,’ zegt Maxim. ‘Onze president kan hier elk moment landen voor een bezoek aan zijn buitenhuis. Ze mogen niemand doorlaten.’
‘Gaat het lang duren?’ vraagt Jutta.
Maxim laat een korte pauze vallen. ‘Ze weten het niet,' zegt hij.
Ik haal de percolator tevoorschijn. Maxims ogen lichten kort op. ‘Wat een mooi apparaatje,’ zegt hij. Met moeite plaats ik het gastelletje zo op de muur dat het blijft staan.
Het gas snort, het potje pruttelt. Ik giet de koffie in een mok en reik hem Maxim aan. Hij neemt een slok en sluit even zijn ogen. ‘Dit is erg lekker,’ zegt hij.
Het buitenhuis van de president speelt een opmerkelijke rol in de geschiedenis van de Sovjet Unie, het is betrokken bij de opheffing ervan. In December 1991 zijn hier de akkoorden van Minsk getekend. De Wit-Russische president had Boris Jeltsin uitgenodigd voor een jachtweekend, de president van Oekraïne was er ook. In dat weekend besloten ze uit de Sovjet Unie te stappen.
Ik schroef het koffiepotje open en klop de prut er uit. Jutta scheurt een pakje ‘Manner schnitten’ open, wafels met chocola, een traktatie uit haar jeugd. Met de wafels in de mond giechelen we als tieners.
Maxim kijkt ons smekend aan. ‘Jongens, alsjeblieft,’ zegt hij, ‘niet hardop lachen, ik kan mijn baan verliezen.’
De vrachtwagen staat in de zon, de soldaten hangen rond, er is geen beweging te bekennen. Het is windstil, de bomen bedekken de middaghitte. In al die tijd dat we hier zitten is er niemand voorbij gekomen. De stenen van de muur steken pijnlijk door het katoen van mijn broek.
‘Ik ga nog eens vragen hoe het er voor staat,’ zegt Maxim, hij slentert naar de kruising, veel haast heeft hij niet.
Om de tijd te doden haal ik de landkaart te voorschijn. We spreiden hem op het muurtje uit. ‘Kijk,’ zeg ik, ‘als ze ons niet doorlaten is er een alternatieve route om het oerbos heen.’ Ik wijs met mijn vinger over de kaart. ‘Het gaat zo wel een paar dagen langer duren voordat we in Grodno zijn.’
‘Wacht,’ zegt Jutta, ‘ik pak de wegenatlas er bij, dan kunnen we vergelijken.’
Maxim komt weer terug, hij maakt iets meer vaart dan op de heenweg.
‘De soldaten hebben geen idee wanneer de president komt,’ zegt hij. ‘Ze hebben contact opgenomen met de commandant, maar kregen geen duidelijk antwoord. Ik heb voor elkaar gekregen dat we er langs mogen. We moeten het verder zelf maar zien te redden, vinden ze.’
We stappen op de fiets en rijden de soldaten voorbij. Ze knikken als we langskomen. In de verte hoor ik een kloppend geluid. Een eindje verderop is het oerbos weggekapt. Er is een wijde open plek met vertrapt gras. In de hoek van het veld is een militair bivak opgeslagen, compleet met tenten en kamptafels. Er staan een paar vrachtwagens met lopende motor, als boktorren, klaar om bij onraad weg te kruipen. Verspreid over de vlakte lopen soldaten in groene en donkerblauwe uniformen.
In een inferno van rukwinden, oorverdovend hefschroefgedonder, en rondvliegende bladeren zetten drie helikopters de landing in. Vermoeid buigen de lariksen in de wind.
‘Daar zal je Loekasjenko hebben,’ schreeuw ik. ‘Hij zit vast in die helikopter.’
Maxim antwoordt niet, hoofdschuddend sjokt hij voort en kijkt niet op of om. Hij leidt ons over een door vrachtwagenbanden omgeploegd karrenspoor, fietsen is onmogelijk. Maxim gaat ons voor, haastig en gespannen, moeizaam strompelend.
Ik zie de tastbare angst in zijn ogen, zijn donkere haar wappert in de helikopterwind.
We ploegen met onze sportschoenen door grote brokken hard geworden modder, onze beladen fietsen stuiterend voor ons uitduwend, dan weer achter ons aanslepend.
Elke pas duurt een eeuwigheid.
Aan het einde van de vlakte gaan de grote bandensporen de hoek om, de weg rechtdoor ziet er iets beter begaanbaar uit.
‘Let’s go,’ roept Maxim.
We springen op de fiets.
Voorovergebogen, staand op de pedalen, lukt het me om in evenwicht te blijven en wat vaart te maken. Hobbelend door de kuilen wordt alles door elkaar geschud. Zo gauw het pad het toelaat gaan we steeds sneller. We jagen hijgend voort.
Lang hoor ik niets anders dan onze adem en het geluid van snorrende wielen en zwenkende tassen.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.