Het enige dat ze wisten was dat er iets ging veranderen. Maar hoe het eruit zou gaan zien, daar hadden ze geen idee van.
Het is half elf als de vrouw die mijn moeder zal worden besluit op bed te gaan liggen. ‘Toe maar,’ had haar moeder gezegd, ‘ik denk dat het tijd is.’
In het schuurtje van zijn ouders kijkt de man die mijn vader zal worden op dat moment toe hoe zijn broer zijn nieuwe fototoestel demonstreert.
‘Kijk die zoomlens, tot op tien meter scherp beeld.’ De man die mijn oom zal worden duwt zijn bril terug over de brug van zijn neus en kijkt verwachtingsvol opzij.
Mijn vader knikt, maar is er niet bij met zijn gedachten. Hij bevindt zich in een soort schemerzone tussen zijn oude en zijn nieuwe leven. Hij heeft zijn tas gepakt, geld van zijn spaarbankboekje gehaald (waarvoor wist hij niet precies) en nu wacht hij, met klamme handen en een raar springerig hart. Op de radio gaat het over het huwelijk van de prinses. Over anderhalve week zal ze in het huwelijk treden met een Duitser.
‘Claus raus.’ Mijn oom grijnst even. Het is een regelrechte provocatie, vertelt hij mijn vader, om het huwelijk in Amsterdam te houden, waar tijdens de oorlog zoveel Joden zijn weggevoerd. Dan moeten ze niet raar opkijken als er dingen gaan gebeuren.
‘Wat voor dingen?’ vraagt mijn vader.
Mijn oom houdt zijn blik even vast. Dan kijkt hij weg. ‘Ludieke dingen, natuurlijk.’
Ludiek. Mijn vader kan het woord niet meer horen. Het gerucht gaat dat Provo uit protest tegen het koninklijk huwelijk met LSD ingespoten suikerklontjes aan de politiepaarden wil voeren en LSD aan het Amsterdamse leidingwater wil toevoegen. Noem het maar ludiek. Mijn vader staat op en loopt het huis binnen. De koude keuken, de pan snert op het fornuis. De keukenklok die hard en droog de seconden wegtikt. Hij mist haar, hij wil naar haar toe en tegelijkertijd wil hij hard de andere kant op rennen, zo ver mogelijk hier vandaan.
Hij tilt het deksel van de pan. De soep is dik als cement. Hij legt het deksel terug en loopt de gang in.
‘Ik laat het wel weghalen,’ had ze gezegd. Ze wist waar dat kon. Meisjes weten die dingen, zoals jongens weten waar de beste visplekken zitten. De volgende dag had ze een afspraak gemaakt. ‘Je gaat toch wel mee?’ zei ze toen ze ’s avonds in het park een sigaret rookten. Het was een zachte voorjaarsavond, er hing zomer in de lucht. Hij had zin in de vakantie. Naar het Amsterdamse bos, het zwembad, biertjes drinken, meisjes kijken.
‘Dat kun je toch wel alleen af?’ zei hij.
Ze had haar hoofd in haar handen laten vallen en was zo blijven zitten. Het was de eerste keer dat hij haar zag huilen. Goed, dan ging hij wel mee. Maar de volgende ochtend had ze hem opgebeld en gezegd dat ze met hem moest praten.
‘Nu?’ Zijn hand omklemde de harde bakelieten hoorn.
Ja, nu. En ze hing op.
Hij bleef staan, met de hoorn tegen zijn oor gedrukt. Naast de telefoon hing een kalender met foto’s van de prinsessen van Oranje. Beatrix, Irene, Margriet en Marijke, die nu Christina genoemd wenste te worden. Op elke foto scheen de zon, zelfs op die van oktober en november.
Ze was er al toen hij aankwam. Haar ogen waren roodomrand. Blijkbaar huilde ze vaker, ook als hij er niet bij was. Haar vader had haar dagboek gevonden, vertelde ze, nu wisten ze het. ‘Ze willen me naar Duitsland sturen.’
Hij bleef haar aankijken. Op een gegeven moment zou het wel duidelijk worden, dan zouden de woorden op hun plaats vallen en een coherent geheel vormen. Dagboek? Hield ze een dagboek bij?
‘Mijn ma heeft familie in Duitsland, daar kan ik zolang logeren. Na de bevalling kan het kindje worden afgestaan aan adoptieouders.’
Hij voelde hoe zijn keel werd dichtgeknepen. Het kindje. Opeens drong de betekenis van die woorden tot hem door.
Mijn vader loopt de gang door, de trap op. In de badkamer vult hij een emmer met water. Het nieuws van de zwangerschap was pijlsnel rondgegaan, alsof ze het dagboek honderd keer had gefotokopieerd en de blaadjes huis aan huis had verspreid. En zo kwam het dat zijn broer op een ochtend in de badkamer lacherig zei: ‘Weet je wat ze over je zeggen?’
Mijn vader stond over de wasbak gebogen om zijn scheermes af te spoelen. Hij keek op, niet naar zijn broer, maar naar de man met de witte baard in de spiegel. ‘Het is waar,’ zei die man.
Hij draait de kraan dicht en doet het licht uit. De vlizotrap is al uitgeklapt. Voorzichtig klimt hij naar boven, met één hand de ladder vasthoudend, met de ander de emmer.
Toen hij de grote slaapkamer aan de achterkant van het huis kreeg, had zijn broertje de vliering opgeëist. Het was er stoffig en koud, je kon er niet rechtop staan en water moest je beneden in de badkamer halen, maar verder voldeed het prima als donkere kamer.
Hij doet de rode lamp aan. Aan een waslijn over de hele breedte van de vliering hangen foto’s en negatieven te drogen. Grote groepen jongeren. De Dokwerker, het Lieverdje. Hij herkent de beelden van krantenfoto’s, zelf is hij er nooit geweest. Ze mogen niet naar Amsterdam van pa en ma. Buitenveldert, dat is de grens.
Hij haalt een paar negatievenstrips van de waslijn en vult de baden met ontwikkelaar en fixeer. Daarna zet hij de transistorradio aan en draait net zo lang aan de zenderknop tot hij muziek heeft gevonden.
Zonder liefde warme liefde
Lijdt het licht het donk're licht
En schuurt het zand over mijn land…
Jacques Brel. Daar houdt hij van. Op het werkblad ligt een stapeltje foto’s van een knap, blond meisje. Zijn broers vriendin. Van hem had ze niks moeten hebben, maar met zijn broertje liep ze weg. Niet dat het hem nu nog iets kan schelen. Hij heeft haar, zijn jongensmeisje met het kortgeknipte koppie en de felle donkere ogen. Hij dompelt het fotopapier onder en langzaam komt het beeld tevoorschijn. Zijn vrouw, zo mag hij haar nu noemen.
Het was het idee van zijn ouders geweest, die het als laatste hoorden, maar meteen spijkers met koppen sloegen. ‘Die twee gaan maar mooi trouwen en voor de baby zorgen,’ zeiden ze. Daarna leek het of alle betrokkenen opgelucht ademhaalden.
In de maanden daarop leerde zij koken en hij zijn boosheid onderdrukken. Ze droeg nu vormeloze jurken en grote onderbroeken, haar jongensachtigheid was verdwenen, en hij besefte: er wordt straks niet alleen een kind geboren, maar ook een moeder. Een vader.
Mijn vader spoelt de foto af en hangt hem te drogen. Het fototoestel was een huwelijkscadeau van zijn broer geweest, die zelf een ander had gekocht, tweedehands bij De econoom op de Nieuwendijk. De sticker zat nog op de cameratas. ‘Ben je niet bang dat pa en ma het zien?’ had hij gevraagd. Maar zijn broer was nergens bang voor. Op zaterdagavonden negeerde hij alle verboden en stapte op de brommer naar Amsterdam, om op het Spui rond te hangen met langharig tuig. Mijn vader had het blaadje gevonden dat ze stencilden. Provocatie. Morsige pamfletten die opriepen tot demonstraties tegen de atoombom en de oorlog in Vietnam. Hij werd er onrustig van.
Zijn vrienden hadden op een vrijgezellenfeest gestaan. De laatste vrije avond van je leven, zeiden ze, dat moet je vieren. Naar het casino, een striptent, zo’n café met topless serveersters, met z’n allen op de brommer naar, ja, waarheen eigenlijk? Uiteindelijk waren ze met een fles jenever bij iemand op de bank beland. Maar het lukte hem niet om dronken te worden. Hij dacht aan de volgende dag, aan haar, aan hoe het nu verder moest. Ze hadden geen huis, geen geld, geen werk. Zij zou voorlopig bij haar ouders blijven wonen, hij bij de zijne, pa en ma wilden dat hij zijn opleiding afmaakte. Daar hamerden ze bij zijn broer nooit op, maar van hem hadden ze hoge verwachtingen. Hij was de oudste. De oudste zoon van de oudste zoon. Het klonk als een Bijbelse vloek.
Ze trouwde in het zwart, een zwart mantelpakje waar ze een biesje onderaan had gezet om het op te fleuren. De rok kon niet meer dicht van achteren. Hij had een pak van zijn vader geleend. Zijn ouders waren er, haar ouders, hun beide broers met hun vriendinnen. Verder geen familie, het kostte allemaal al genoeg. Na afloop eten bij haar ouders, die de gangkastdeur uit zijn hengels hadden gehaald en op schragen hadden gelegd. Ze waren zo praktisch daar. Haar vader zou een ledikantje timmeren, had hij gezegd, en ze mochten de oude commode hebben die op de overloop stond. Ze waren nog nooit zo aardig tegen hem geweest. Wat hem op zijn vrijgezellenavond niet was gelukt, ging nu vanzelf. Hij werd straalbezopen.
De muziek op de radio maakt plaats voor het nieuws. Ook prinses Benedikte van Denemarken, prinses Irene van Griekenland en prins Karim Aga Khan IV zullen aanwezig zijn op het huwelijk. Er wordt zevenduizend man bewaking ingezet. De waterleidingen en de maneges van de politiepaarden zullen de komende tijd streng worden bewaakt. De weersverwachting voor morgen…
Mijn vader zet de radio uit. Hij draait de doppen op de jerrycans en zet ze terug onder de werkbank. Dan stuit zijn hand op iets onbekends. Een zwarte bal met een brandende lont, zo had hij het voor zich gezien. Een bom uit stripverhalen. De lamp kleurt alles rood, zijn hand, het plastic. Het poeder. Dus dit is het. Hij kan ermee naar beneden gaan, het in de vuilnisemmer gooien. Hij kan het op tafel leggen zodat pa het vindt. Die zou dat van hem verwachten. Verantwoordelijkheid. Helemaal nu. Morgen is hij vader, of overmorgen, volgende week. Elk moment kan de telefoon gaan, hij hoort hem al, hij hoort hem continu, al dagenlang.
Hij kijkt naar het zakje in zijn hand. Een herinnering dringt zich op. Zijn broertje die beweerde jeukpoeder te hebben gemaakt uit rozenbottels. Hoe oud waren ze? Hij ziet twee jongetjes voor zich met matrozenpakjes en blonde bloempotjes – een foto die ze ooit bij een fotograaf hadden laten maken. Even voelt zijn borst als een spons die wordt uitgeknepen.
Hij had zijn broer de vorige dag aan de telefoon gehoord met de ‘secretaris van het anti-oranjecomité’ zoals de beller zich bekend had gemaakt toen mijn vader opnam. ‘Hé burgermannetje, haal jij je broertje eens.’
Vanaf de gang had hij zijn broer instructies horen geven. ‘Jullie moeten laag werpen, tussen de benen door. Er zullen veel mensen zijn, over de hoofden is te riskant.’ Hij zou de foto’s maken en ze zelf afdrukken zodat hij ze nog dezelfde dag kon aanbieden bij De Telegraaf. Die zouden er het meeste voor willen betalen, dacht hij.
Mijn vader aarzelt even. Dan legt hij het zakje terug. Hij doet de rode lamp uit en daalt voorzichtig de wankele ladder af.
Zijn voeten hebben de grond nog maar net geraakt als zijn moeder de trap op komt hollen. Haar ogen glanzen en hij kan er niet uit opmaken of ze angstig is of opgewonden.
‘Het is zo ver.’ Haar stem trilt. ‘Je moet erheen.’
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.