papieren helden

FB

Naar het dak

1.
Je zag de schoonheid van ons gebouw pas als je accepteerde hoe lelijk het was. Groezelige stenen trappen, een fantasieloze hoekige gevel, achttien verdiepingen aan pure functionaliteit. Voor ornamenten moest je niet in ons complex zijn. Maar als de stad donker werd en de lichten op de galerijen aangingen, stak het betonnen blok als een kunstwerk boven de wijk uit, een glinsterend baken dat ons ‘s nachts vanuit de stad veilig naar huis loodste.

Als ik terugdenk, zie ik eerder het gebouw voor me dan ons huis op de achtste etage, eerder de groep als geheel dan de afzonderlijke gezichten. Ik zie onze lome lichamen hangen op kleedjes en stoelen rond de barbecue op het dak. De hitte leek ons die zomer een vaste vorm te geven, ons uit te harden als klei in een oven. Op het dak dachten we dat we volmaakt gelukkig waren. Of nee, wisten we het, met de egomane zekerheid van een jonge twintiger, met net genoeg grip op de wereld om te geloven dat je zelf de zwaartekracht aandrijft.

2.
We hadden in de maanden voor de zomer vaker feestgevierd dan opgeruimd. Onder het diepe aanrecht woekerde het bewijs: een verzameling van volgestouwde kartonnen dozen en boodschappentassen vol uitgeschonken glaswerk. Langzaam raakte de vuilnisbak in de verdrukking. Buurtvliegjes stortten zich massaal op de laatste wijndruppels in de oudste flessen. Kom, zeiden we, we zetten samen onze schouders onder deze rotklus. Als iedereen iets wegbrengt, is het zo gebeurd. In het trappenhuis lachten we om de hoeveelheid troep die we verzameld hadden. De boodschappentassen sneden in onze zweterige handen, we moesten het doorbuigende karton met meerdere mensen ondersteunen. De dode vliegjes plakten aan onze vingers en de klepperende mond van de glasbak ademde in de zomerhitte een ranzige doodsgeur uit, maar we zetten door – vreemd eigenlijk, zeiden we op de terugweg, hoe je iets zo lang kunt uitstellen dat het als een grote prestatie voelt als je het uiteindelijk toch doet.

De keuken klonk holler toen we terugkwamen. We veegden de stofplaggen onder het aanrecht vandaan, spoelden het meurende restje drank uit de boodschappentassen en zetten muziek aan, de zomerplaylist die Bob op zijn iPod had staan.

Halverwege de avond was de eerste tas alweer vol. En bijna iedereen die de eerste keer was langsgekomen om te helpen opruimen had zelf thuis ook wel een voorraadje staan. De karavaan trok door de hele stad. Elke avond leverde nieuw weg te brengen glas op.

Aan de vooravond van het tweede flessenfeest in ons huis – het concept had inmiddels een naam gekregen – ontdekte Tijmen dat we naar het dak konden. Het luik bovenaan het trappenhuis was ooit met het plafond mee dicht geverfd, verhuld onder een dikke laag witte latexverf, maar de schilderbeurt was al zo lang geleden dat de randen van het vierkant inmiddels weer door de verf schemerden. Binnen een uur had Tijmen een ladder geregeld en het luik losgebikt. Diep in de gangkast bleek nog een stoffige barbecue te staan, die Maaike met oppoetste met een zorgvuldigheid die we voor gewone schoonmaaktaken nooit konden opbrengen. Op het dak bedekte ik intussen een wiebelende plastic tafel met twee lagen aluminiumfolie – een om de vuiligheid onder te verbergen, een om zorgvuldig stukjes vis in te verpakken met schijfjes citroen, knoflook en rode ui.

De ontdekking van het luik wakkerde onze extra moeite aan. In de keuken zouden we genoegen hebben genomen met een makkelijke pasta en een greep uit de bierkoelkast, nu hing de belofte van een legendarische avond in het huis. Er werden muziekinstrumenten uit kasten getrokken die in geen maanden waren bespeeld, er werd met militaire precisie een maandvoorraad sangria voorbereid. Er doken vrienden op, vrienden van vrienden. Ik zag een jongen uit het luik klauteren en hoorde hem samenzweerderig vragen of hij aan het juiste adres was voor you know, the bottle party, alsof we op ons dak een geheim genootschap huisvestten.

Iemand die ik niet kende vertelde een flauwe mop over een mot die bij de dokter komt, maar ze rekte het verhaal zo lang uit dat het wel een half uur leek te duren en we slap van de lach en de sangria over onze warme klapstoeltjes hingen toen ze uiteindelijk bij de afgezaagde clou belandde. Allemaal, behalve Tijmen. Hij was op de rand van het dak gaan staan met zijn armen wijd, aangeschoten genoeg om lacherig te doen over het gevaar, maar ook weer niet zo dronken dat hij zijn voorzichtigheid verloor.

Ik denk dat we dat beeld dit jaar allemaal opnieuw voor ons hebben gezien, zijn groezelige witte sneakers op de dakrand, dat vrolijke wippen, de brede grijns toen we hem naar ons toe sleurden, terug in de armen van het huis. We konden erom lachen. We waren veilig. Ergens loerde een crisis – buiten ons zicht vielen banken om, zagen ouders hun pensioen verdampen – maar wij kenden alleen de acute noodtoestand van het einde van de maand, van in de rij staan voor de supermarktkassa en duimen dat er nog genoeg geld op de rekening zou staan voor een zak witte puntjes en een goudverpakte bol smeerworst.

3.
We proberen niet op te merken dat dat ene nummer uit die zomer opduikt in een sapreclame. Dat we allemaal harder zijn gaan werken en er maar een fractie van het gevoel van die avonden voor terugkrijgen. Dat Bob, die als enige nooit zijn best leek te doen, tegenwoordig een ministerssalaris verdient met filmpjes waarin hij oorlogsgames speelt.

Ik denk dat ik daarom vooral terugdenk in dronebeelden. Op afstand lijkt alles mooier. Een amateurveld ziet er olympisch uit van grote hoogte, een camera die kalmpjes over een vervuilde zee zweeft komt nog altijd met serene beelden thuis.

Tijmen. Hij dacht het snelst, hij sprak het scherpst. Hij was de enige die op zo’n dakrand kon staan wiebelen zonder dat iemand zich zorgen ging maken. We twijfelden er nooit aan dat hij de meeste potentie had. Afgelopen oktober moet hij zeker een uur buiten westen geweest zijn voor ze hem vonden. Het zal warm en zacht en licht gevoeld hebben. In het ziekenhuis pompten ze zijn maag leeg, observeerden ze hem een tijdje en daarna – vernam ik – kreeg hij de behandeling die hij nodig had en ging het vrij snel weer oké. Maar dat heb ik alleen anderen horen zeggen.

Ik stel me voor dat hij in dat zachte, lichte uur ook ons dak zag, die hypothetische dronebeelden. Niet alleen omdat het zo’n mooi beeld is, twaalf uitgelaten jongelingen op een dak die stuk voor stuk geloven dat een meeslepend bestaan binnen handbereik is, maar vooral omdat ik zo hoop dat het klopt, dat we hoog boven de stad in de verzengende hitte stuk voor stuk echt gelukkig waren.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,