papieren helden

FB

Taartje

Ik wilde die avond niet naar huis. Thuis was er niemand die op me wachtte. Het was de week voor kerst. Station Antwerpen Berchem. Een pendelaar liep me bijna omver. Een koffer donderde van een roltrap en strandde voor mijn voeten. Ik dacht: ik weet niet hoe mensen dit elke dag doen. De wind waaide door de tunnel onder de sporen. Duwde me nog wat dieper in mijn kraag terug. Bijna had ik hem niet gezien.

Ik dacht: hij is het.

Ik dacht ook: hij kan het niet zijn.

Ik ging achter de betonnen pilaar naast de fietsenstalling staan. Marc leek nog steeds gewoon Marc. Hij droeg de roodbruine jas met het kraagje van ribfluweel. Zijn haar zat alle kanten op. Hij zat in het midden van de Panos vlak na de tunnel. Op het ronde tafeltje voor hem lag een zakje. Het was wit. Het was verkreukeld. Hoe lang hij er al zat, wist ik niet. Misschien had hij net zijn trein gemist. Of misschien had hij gewoon trek. Misschien was het de wind geweest. Ik had lang niet aan Marc gedacht. Misschien lag het wel aan de mate waarin ik Marc eerst al die tijd vergat, dat ik me hem zo snel zo goed weer kon herinneren. Hoe het was afgelopen tussen ons. Hoe dat alleen mijn schuld was geweest. Ik kan dit niet, had ik gezegd. Daarmee was het klaar. Daarmee had Marc het moeten doen.

Hij pakte het servetje dat naast het zakje lag. Hij wapperde ermee. Hij legde het op zijn schoot, zoals mensen doen in dure restaurants. Toen nam hij ook het zakje. Hij maakte het voorzichtig open. Alsof hij ergens wel nieuwsgierig was, maar met witte zakjes ook liever op zijn hoede bleef. Het moet één van de laatste taartjes zijn geweest. Achter de toonbank poetste een verkoopster met paars haar de vitrine. Ze haalde met grote bewegingen uit. Water droop langs het glas naar beneden. Ze leek kwaad op de wereld. Misschien was ze dat ook. Ik word nooit verkoopster in een broodjeszaak, dacht ik. Ik schaamde me om die gedachte. Ik schaamde me ook omdat ik nog steeds vanachter een betonnen pilaar naar Marc stond te kijken. Wat als hij me zou zien, dacht ik. Ik wist niet wat ik zou doen of zeggen. Ik had me hier niet op voorbereid. Ik zette een stapje naar achter. Ik legde mijn hand tegen de pilaar. Ik bleef staan. Marc zag me niet. Marc had alleen oog voor het taartje in zijn hand. Ik dacht aan hoe hij ooit naar me had gekeken. Zijn grote donkere ogen waarin je soms een gloed kon zien, alsof iemand er met een zaklamp in scheen. Ik dacht ook aan de speculazen poppen die mijn moeder vroeger kocht voor Sinterklaas. Hoe ze zo mooi waren dat ik telkens het moment uitstelde om er het eerste stukje van af te breken. Morgen, zei ik dan. Tot ik op een avond uit school kwam en iemand een stuk uit het hoofd van de Sint had gebeten.

Marc keek nog steeds naar het taartje. Hij zag niet hoe de verkoopster vanachter de toonbank kwaad in zijn richting keek.

Nu Marc! dacht ik. Doe het.

Alsof hij me had gehoord, bracht Marc het taartje naar zijn mond. Hij sloot zijn ogen. Hij beet. Hij leek gelukkig. Ik stelde me voor hoe het had kunnen worden en zijn en alles. Hij en ik. Wij met zijn twee. De wind blies recht in mijn gezicht. Een traan rolde over mijn wang. Ik dacht: fuck de winter. Marc likte zijn bovenlip. Hij legde het taartje op tafel neer. Een frangipanetaartje, zo leek. Frangipane was ook toen al zijn favoriet geweest. Ik dacht: misschien waren we elkaar niet kwijt hoeven te raken. Bijna was ik vanachter de pilaar vandaan gekomen en de Panos binnengestapt. Ik weet niet wat er zou zijn gebeurd. Misschien was ik tegenover hem aan het tafeltje gaan zitten. Misschien had hij gevraagd of ik ook een hapje wou. Misschien hadden we iets besteld. Koffie. Of thee. Of misschien iets sterkers in een café wat verderop, waar het warmer was, en gezelliger. Misschien was het wel zo gezellig geworden dat we voor altijd opnieuw begonnen waren, Marc en ik.

Ik hoorde hoe een trein het station binnenreed. De pilaar trilde. De pilaar trilde hard. Het begon te regenen. Ik wist dat het tijd was om te gaan. De verkoopster liep door de broodjeszaak. Ze zette de stoeltjes bovenop de tafeltjes neer. Nog maar even en ze zou Marc op de schouder tikken. Ze zou zuchten en zeggen: We sluiten, meneer.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,