papieren helden

FB

Achter het gordijn

Het is laat, maar ik ben nog wakker. Het feestje van mijn ouders is in volle gang. Zij denken dat ik slaap, maar ik doe alsof, zodat ik vanachter mijn gordijn in de gaten kan houden wat er allemaal gebeurt.

Eigenlijk is ons Zuid-Franse appartement een éénkamerwoning, maar op een derde van de ruimte hebben mijn ouders een gordijn gehangen. Daarmee creëerden ze in het woongedeelte toch een aparte slaapplek. Het bruin gestreepte gordijn, dat mijn moeder zelf naaide, hangt over de hele breedte van het appartement. En achter dat doek lig ik, op een wiebelige stretcher die een stuk lager is dan het ijzeren tweepersoonsbed van mijn ouders, waardoor ik altijd tegen het industriële onderstel en de spiraal van hun bed aankijk.

Aan de andere kant van het ijzeren bed is een gangetje dat uitkomt in ‘de grot’, zoals wij de keuken noemen, omdat de gewelfde keuken met smalle openslaande deuren toegang geeft tot een grotachtig platje. Een binnenplaatsje van amper vier vierkante meter, afgesloten door rotsmuren die overwoekerd zijn met klimplanten. Er komt weinig licht, maar er leeft van alles. Mijn vader vond er ooit een hazelworm, een hagedis zonder poten die verdacht veel lijkt op een slang. En tegen de avond komen uit alle gaten en kieren naaktslakken en padden tevoorschijn.

Aan onze keuken grenst het huis van de Durands. Jean-François, Nicole, twee poppenspelers uit Parijs, en hun kinderen Melodie en Laurent. Melodie is mijn beste vriendin. Maar eigenlijk meer dan dat. Zij en haar broertje zijn ook een beetje mijn zus en broertje. Vanaf de eerste dag dat we voet zetten in dit dorp kennen wij elkaar. Ik denk dat sommige dingen zijn voorbestemd. Dat ons vakantiehuis naast dat van hen ligt is daar een voorbeeld van. Hoe kan het anders dat iedere keer als ik Melodie door het jaar heen vanuit Nederland wil bellen haar telefoon in gesprek is, omdat zij mij net vanuit Parijs probeert te bellen?

Het huis van de Durands is, net als hun levens, verweven met dat van ons. Je zou je in een schilderij van Escher kunnen wanen, trappenhuizen en kruip-door-sluip-doors verbinden de twee panden en aan deze kant van onze keuken zitten drie ramen van hen, boven elkaar. Ze kijken uit op ons platje. Het bovenste raam op minstens zeven meter hoogte. Door het onderste raam, waarvan het kozijn van spinnenweb lijkt gemaakt, klimmen we altijd naar binnen. Via de verstofte en door vocht aangevreten kamer erachter kom je uit in een van hun trappenhuizen. De kamer is een soort opslag voor kapotte fietsen en oude barokke meubels. Er hangen gescheurde lappen stof en versleten gordijnen en verspreid door de kamer liggen beschimmelde resten schuimrubber uit het atelier van Jean-François.

De doorgang aan hun kant is een zwaar velours gordijn, dat stijf staat van het stof dat er jarenlang op neerdwarrelde. Ik durf het bijna niet aan te raken. Hoewel ik deze doorgang dagelijks gebruik, voelt het iedere keer als een drempel waar ik overheen moet. Maar de drempel is niet te hoog om er een vriendschap voor op het spel te zetten.

Het leven is hier anders dan in Nederland, waar alles recht en afgemeten is en keurig door de mens bewerkt. De tuinen, de huizen. Eigenlijk pas ik hier beter, maar ik ben gewend aan Nederland, dus als we in Frankrijk aankomen moet ik me altijd weer aanpassen. En als ik hier dan na zes weken zo gewend ben dat ik niet meer weg wil, moet ik weer terug naar Nederland en de nette hokjes.

Ook aan mijn ouders en vooral aan mijn vader kan ik merken dat het iedere keer zwaar is om hier weg te gaan. In Nederland loopt mijn vader meestal in tweedelig pak, ook als hij bijvoorbeeld een keer met mijn moeder naar school komt voor een onderhoud over hoe ik het doe in de klas. Altijd jasje-dasje en zijn haar keurig naar één kant gekamd. Maar in Frankrijk, dat is zo apart, zet hij een gekke pet op en trekt hij een rare tuinbroek aan. Een salopette, zo’n blauwe overall die oude mannetjes hier dragen. Hij heeft onlangs ook een Mehari gekocht, zo’n plastic jeep van het merk Citroën, waarin hij dan met die rare kleding aan door dorpjes en stadjes rijdt.

Het was een vreselijke onderneming om het voertuig van Nederland naar Frankrijk te krijgen. Toen we de autoslaaptrein op moesten bleek de Mehari net te hoog en kon hij eigenlijk niet op de wagon. Uiteindelijk hebben ze ter plekke een beetje lucht uit de banden gelaten en zijn de mensen van de sncf met het klepje van de bak naar beneden met zijn allen achterop gaan zitten. En zo reed mijn vader, nog in transitie van zijn Nederlandse zelf naar zijn Franse alter ego, het rijtuig op.

De auto is nu een paar jaar hier, maar vanwege verzekeringsproblemen rijdt mijn vader nog met een Nederlands nummerbord. Dat is hem een doorn in het oog. ‘Ik wil absoluut niet met Nederland of Nederlandse toeristen geassocieerd worden,’ zegt hij altijd. Maar het is wel iets waar hij zich bij neer moet leggen, ben ik bang, anders verpest dat nummerbord zijn plezier. Af en toe denk ik wel eens dat hij juist vanwege die nummerplaat zo zijn best doet om op een echte Fransman te lijken.

Maar zijn integratie gaat verder dan alleen een salopette. Tijdens het jaarlijkse dorpsfeest, een grote happening met iedere avond bands en een week lang kermis, wint hij meestal de verkleedwedstrijd. Niet voor niets, want hij doet er erg zijn best voor. Zo ging hij vorig jaar als ballerina. Met tutu en een handdoek op zijn hoofd, zo gedraaid en genaaid dat het een knotje leek. En dit jaar gaat hij als Jacques Cousteau, met een ouderwets blauw-wit gestreept zwempak met pijpjes en een heuse spies met daarop een dode truite. Mijn vader gruwelt van vis, hij eet het ook niet, dus dat hij dit over heeft voor zijn kostuum is ongelofelijk.

Ook was hij een keer Holly Hobbie. Of chirurg. Toen had hij een lange groene operatiejas aan met daarop al mijn oude poppetjes. Mijn moeder, die zijn kostuums maakt, had de losse ledemaatjes en hoofdjes erop genaaid. Als bloed gebruikte hij ketchup.

Of die keer dat hij verkleed was als niets specifieks, maar wel furore maakte. Toen droeg hij alleen van boven een colbertje met hemd en stropdas. Daaronder droeg hij nette schoenen en keurig opgetrokken sokken. Maar daar tussenin droeg hij niks. Het leek alsof hij naakt was. ‘Het is de suggestie,’ zei hij met een knipoog, want onder zijn colbert droeg hij stiekem gewoon zijn Speedo-zwembroek. Het hele dorp had het erover, niet alleen mijn vriendjes en vriendinnetjes, maar ook de bakkersvrouw ’s ochtends bij het brood halen, zelfs de burgemeester sprak me erop aan toen ik hem in de hoofdstraat tegen het lijf liep. De keer daarna dat ik hem zag lopen dook ik gauw een steegje in en liep ik maar via het hondenpoepweggetje naar huis.

Aan de andere kant van het gordijn zingt Janis Joplin door de boxen. Mijn vader heeft ooit een hele serie verzamelbandjes gemaakt. Er staan veel Franse liedjes op, maar ook Melanie en Mahalia Jackson, The Rolling Stones en het lievelingsliedje van mijn moeder, ‘Doch dan kam Johnny’, een speciaal liedje dat ze al sinds ze elkaar kennen voor mijn vader zingt. Ik vind vooral Melanie mooi en Kate & Anna McGarrigle, zij zingen meerstemmig en ook in het Frans, dat versta ik tenminste. Een van die liedjes gaat over een jong meisje, een kind eigenlijk nog, dat zichzelf drie dagen dood houdt om niet uitgehuwelijkt te worden. Op de derde dag komt haar vader voorbij en roept ze hem vanuit haar graf. Of hij haar alsjeblieft wil redden. Of dat slim is weet ik niet.

Ik weet nog goed dat mijn moeder ook een keer de hulp van mijn vader inriep. Hij zat op het terras op het plein en ik wilde maar niet slapen achter mijn gordijn. Ik haalde het bloed onder haar nagels vandaan, riep ze radeloos, ‘Ik ga je vader halen!’ Maar dat was denk ik niet het juiste moment om hem te storen. Ik vermoed dat zij dat ook niet geweten heeft. Voor ik er erg in had stond hij in de kamer. Mijn vader rende nooit, maar nu moest hij wel van het plein door ons straatje naar hier zijn gerend. Hij stormde op mijn stretcher af, langs hun bed, het gordijn woest wegslaand om erlangs te kunnen, pakte me bij mijn enkels en tilde me eraan omhoog tot ik als een spartelende vis in de lucht hing. Hij had me vast zoals een jager zijn geschoten wild vasthoudt en sloeg me vier keer met de volle hand op mijn billen. Toen liet hij me weer zakken.

De volgende dag hing er een rare sfeer in huis, maar we hadden het er nooit meer over.

Het uitgelaten gezelschap achter het gordijn zet ‘Quand le Soleil dit bonjour oh Montaaagne’ in. Ik weet dat ze soms gekke dingen doen, mijn ouders en hun vrienden. Zo kwamen er bij het ontwikkelen van de vakantierolletjes een keer grappige foto’s tevoorschijn. Nicole en mijn moeder hadden tennisrackets vast waarop ze zogenaamd gitaar speelden. Jean-Francois had theezeven aan elkaar gemaakt en die als bril opgezet. En Bruno, de broer van Nicole, had twee tennisballen onder zijn t-shirt gestopt, zodat het leek alsof hij borsten had. Op de achtergrond het gestreepte bruine gordijn, onbeweeglijk als windstil water.

Midden in de nacht schrik ik wakker van rumoer. Ik ben blijkbaar toch in slaap gevallen. Als ik mijn ogen opendoe zie ik vreemde mannen in zwarte pakken langs het bed van mijn ouders lopen. Ik ben blij dat ik lager lig en hoop dat ze me niet zien. Ze haasten zich door het halletje en weg zijn ze. Mijn moeder, ik weet niet waar zij ineens vandaan komt, zegt rustig dat ik maar weer moet gaan slapen. Misschien slaap ik ook nog wel en zit ik midden in een droom?

De volgende ochtend zijn mijn ouders opvallend stil. Ze vragen me om even te komen zitten. Ik zie paniek in hun ogen. Zo heb ik ze gisteren niet achtergelaten bij het in slaap vallen, toen zongen ze nog uit volle borst Franse liedjes.

Mijn moeder begint: ‘Er is vannacht iets ergs gebeurd… met Bruno’.

Bruno? Hij zong gisteravond gewoon nog mee.

‘Hij ligt in het ziekenhuis en we moeten afwachten of het allemaal wel goed komt.’

De gezichten van mijn ouders hebben een kleur die ik nooit eerder zag. Alsof het pigment uit hun huid is weggetrokken en iemand ze vannacht opnieuw heeft ingekleurd met de as uit een van de asbakken.

‘Hij is uit zijn slaapkamerraam gevallen. Zeven meter naar beneden…’ Ze stopt even.

‘En hij is bij ons op het platje terecht gekomen,’ vult mijn vader aan.

Véronique, zijn vrouw, die naast hem lag te slapen, hoorde hem kermen en heeft, nadat ze uit het raam had gekeken, meteen de Urgences gebeld. Even lijkt het of mijn vader zijn tranen moet wegslikken, maar dan herpakt hij zich: ‘Zijn val is gebroken door het wasrekje dat daar toevallig stond. Óns wasrekje. En daarom leeft hij nu nog.’

Ik begrijp dat een gebroken val juist goed is en realiseer me hoeveel geluk Bruno gehad moet hebben.

‘En de brandweer kon er via de andere kant niet bij, daar kregen ze hem door het onderste raam niet naar buiten, dus ze moesten hem via onze keuken met de brancard weghalen,’ legt mijn vader uit.

Ik stel me voor hoe Bruno daar gelegen moet hebben, gedrapeerd over ons wasrekje, als een vergeten vaatdoekje.

Of ik het rek wil zien en het bloed? Mijn nieuwsgierigheid wint het van mijn angst.

In de keuken loop ik met de kleinste stapjes ooit richting de openslaande deuren. Ik vond die padden al doodeng, maar dit is veel enger. En dan zie ik het kapotte rekje. We mogen er niet aankomen, iets met een onderzoek, maar het lijkt het nog gewoon te doen. Op de spijltjes en op de grond grote plekken bloed. Zo vers dat het nog rood is. Ik kijk naar boven langs de steile gevel omhoog. Het raam van Bruno’s kamer staat open. Ze denken dat hij de verkeerde uitgang heeft genomen toen hij ging plassen. Bruno heeft een hele sterke bril, hij is praktisch blind als hij hem niet op heeft en het opstapje naar de deur is precies hetzelfde als dat van het raam.

Dat in combinatie met de drank heeft hem door het raam naar buiten doen stappen.

Bruno, de oom van mijn beste vriendin Melodie. Met zijn lieve vrouw Véronique en hun koningspoedel Teddy. Ik kijk naar de grootste plas bloed en stel me voor hoe het uit de zwarte krulletjes van Bruno heeft gesijpeld.

‘Het is nu afwachten hoe hij vandaag en morgen doorkomt’, zegt mijn moeder.

Er rolt een traan over haar wang.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,