Boven het bos waar ze zojuist uit was gelopen liepen wegen met scherpe bochten met op te weinig plekken een vangrail, alleen een rij houten paaltjes met ijzerdraad ertussen. Soms rolden de auto’s van ver boven de berg af, passeerden meerdere wegen in hun val, namen meerdere soorten vangrail en stenen mee, voordat ze in de vallei terecht kwamen.
Vlak naast de donkerblauwe auto lag een lichaam, het was via het raam de auto uitgeslingerd. Het raam was geknapt, de gordel had het begeven. Het lichaam lag in een rare bocht, alle gewrichten de verkeerde kant op gebogen. Aan de kant van de bestuurder hing een arm uit het raam. Bloed droop langs zijn raam het gras in. Een sliert rook kwam vanonder de motorkap omhoog als een noodsignaal. Ze klom op een grote steen en trok haar knieën tegen haar borst, ze keek toe, ze wachtte. Terwijl de rook verdween werd het stil op het plateau waar de auto geland was, op zijn kop als een hulpeloze kever. Het werd stil en het bloed stopte met druipen.
*
De reflectie van de zon op het metaal van de donkerblauwe auto was dof. Er groeide klimop tussen de roestende organen van de auto. Feloranje korstmossen bedekten de deuren. Vlak naast de auto had ze houten stokken in de grond gestoken en met haar handen kuilen gegraven, diep genoeg om alle botten te omvatten. Op de stokken had ze zorgvuldig een slang gekerfd met zijn staart in de bek. Ze rolde de klimop naar de zijkant om het interieur van de auto te bekijken. De bruine leren stoelen zaten vol bloedvlekken en hier en daar begonnen de kopjes van paddenstoelen tussen het schuim van de kussens uit te breken. De insecten die hadden geholpen met het opruimen van de menselijke resten waren allemaal vertrokken. De geur van rottend vlees, die lang was blijven hangen, maakte plaats voor een ander soort muffe lucht, waar ze haar vinger niet helemaal op kon leggen. Tussen de wortels en de takken van de klimop probeerde ze de kabels te zoeken aan de onderkant van de auto. Ze trok ze één voor één los en leidde ze richting de grond, daar groef ze kuiltjes en dekte de kabels toe, zodat ze wortels konden gaan groeien, een grote sterke boom konden worden.
De meeste autowrakken werden met takelwagens omhoog gesleept. De lichamen werden met witte lakens bedekt en per ambulance weggereden. Het gebeurde maar zelden dat een auto op een open plek als dit plateau niet werd gezien, niet werd geborgen. Of dat families van inzittenden niet meter voor meter hun laatste route naliepen, bij iedere bocht stopten om naar beneden te kijken. Als een wrak op deze plek bleef liggen was dat een teken van nalatigheid, van uit de auto stappen en over de rand kijken en doen alsof de donkerblauwe auto een nieuw soort boom is. Instappen, doorrijden en voortaan altijd omrijden.
*
Het was een heldere nacht. Ze lag langs een beekje, het geluid van de waterval op de achtergrond. Ze keek naar de sterren, in de hoop een vallende te zien en een wens te kunnen doen. Ze hoorde een auto. Haar vingers klemde ze tussen de stenen van de rotswand. Ze trok zichzelf omhoog, ging midden op de weg staan, oefende haar meest verwelkomende glimlach en toen ze de auto om de hoek hoorde komen, stak ze haar armen uit om te wijzen naar de afgrond. Als een gastvrouw bij een toeristische attractie. Welkom, deze kant op, neem een drankje. De koplampen schenen fel in haar gezicht. Ze keek niet weg, ze glimlachte. De auto deed een poging tot remmen, tot uitwijken om vervolgens de paaltjes en hun ijzerdraad mee de afgrond in te trekken. Paaltje na paaltje werd uit de grond getrokken tot een slinger van paaltjes als een lichtsnoer de auto omwikkelde. De auto rolde over zijn zij de berg af en bleef achter een boom hangen die uit de zijkant van de klif groeide, zijn wortels diep tussen de stenen gestoken.
Ze daalde af en hurkte op een laaghangende tak van de boom. Eenzelfde tafereel van rook en bloed. Het bloed sijpelde van de bestuurder naar de bijrijder, die met haar hoofd op de stam van de auto rustte. De auto had zich om de boom heen gevouwen, in een beklemmende, net iets te stevige omhelsing. Er was geen beweging meer, alleen maar stilte. Niemand om een noodnummer te bellen.
De zon kwam net boven het topje van de berg uit toen een man in een bestelbusje bij de bocht stopte en het kapotte hek opmerkte. Voorzichtig, met één been voor, leunde hij over de rand. Ze imiteerde zijn reactie en sloeg ook haar hand voor haar mond, probeerde de gevoelens van verbazing en verdriet ook in haarzelf los te weken. Het is toch erg dat er mensen sterven aan auto-ongelukken. Dat is iets om met tranen in de ogen toe te zien, een hand voor de mond te slaan, een geliefde op te bellen om samen de gebeurtenis te dragen. Ze kon het niet meer. Ze wilde de lichamen houden.
*
Haar botten zouden in omgekeerde volgorde terugvallen. Uit een zwart slijm zouden pezen en spieren en vet ontstaan, die zich laagje voor laagje tegen de botten aan zouden vleien. Haar lichaam zou vollopen met gassen en daarna leeglopen tot een lijkbleke stijve gedaante zou overblijven. Als door de bliksem geraakt zouden alle orgaanfuncties in een keer opstarten. Haar lange blonde haren zouden de hemelbekleding strelen, ze zou haar ogen openen, diep in- en uitademen. Voorzichtig zou ze haar riem openklikken en via het kapotte autoraam naar buiten kruipen. Ze zou haar kleren afkloppen en om zich heen kijken. Trefzeker in noordelijke richting het bos in lopen, niet om kijken.
Door het bos zouden de mieren achteruitmarcheren, hun hoofden gericht op waar ze vandaan kwamen. Een vogel zou luid de noten andersom fluiten. Ze zou op een steen gaan zitten om te luisteren en merken dat onder haar handen het mos zich verder terugtrok. De zon zou weer lager aan de hemel staan alsof ze een stukje van de helling af was gegleden en daar nonchalant was blijven staan alsof het de bedoeling was.
*
Met haar handen in het beekje bij de waterval, keek ze toe hoe het licht van de zon soms door de waterval zo werd afgebroken dat er een kleine regenboog ontstond. Het water was koel en duwde haar handen stevig weg, met de stroom mee. Op sommige dagen keerde het water zich ineens om en klom gehaast terug de berg op. Een zalm die vanaf zee stroomopwaarts kwam, bleef ontdaan op dezelfde plek rondjes zwemmen. Eerder die dag was ze bij de donkerblauwe auto geweest. Sinds de laatste keer dat ze er was, was de auto veranderd in een dassenburcht. Ze was met een boog om het wrak heen gelopen naar de stokken die uit de aarde staken. De stokken waren verweerd, de kerving van de slang weggesleten.
Ze overwoog een auto richting de waterval te lokken, het wrak te verstoppen onder de constante stroom van water. Ze zou de passagiers een zeemansgraf geven door ze gewikkeld in doeken in de stroming te leggen. Zorgvuldig zou ze de korstmossen en paddenstoelen die bij het wrak zouden groeien in kaart brengen. Ook al was de auto door mensenhanden gemaakt of door robotische handen die op hun beurt weer door mensenhanden waren gemaakt - toch is het een plek waar de natuur kan groeien, iets wat onderdeel kan worden van. Ze zou toekijken hoe de roest zich versneld in zou zetten door de natte omgeving en luisteren hoe het wrak zou zuchten onder het gewicht van de begroeiing. En hoe dan de lichamen terug zouden komen lopen, de doeken aan zouden hebben als jassen en bij haar zouden komen zitten. Het zou genoeg zijn.
*
Ze ging op nieuwe bochten staan, probeerde andere tijdstippen uit, verschillende voertuigen en buitenlandse kentekens. Ze loodste de auto’s door het ijzerdraad, stenen muurtjes en stalen vangrails. Ze probeerde auto’s te kiezen met alleen een bestuurder en auto’s met een relatief bolvormig dak. Ze begroef de lichamen niet meer, wachtte tot ze net als zij uit hun stoel zouden zakken. Als confetti sprenkelde ze de autowrakken door de vallei. Ze keek toe en wachtte af, sloot haar ogen om de geluiden van de auto-ongelukken beter te kunnen horen. Ze deed haar best om vanaf de weg te verhullen wat er was gebeurd door de wrakken te bedekken met grote takken en struikgewas. Als de dagen verstreken zonder het teken van een takelwagen of andersoortige reddingsoperatie, keerde ze terug. Het rottingsproces van de passagiers zou al ingezet zijn.
Bij een kleine groene auto waar iemand van haar leeftijd in zat, bleef ze dagen op de grond zitten om toe te kijken. De vrouw had nog zeker een paar uur geleefd nadat de auto op zijn kop in de vallei was beland. De vrouw had gegorgeld en gehuild, er kwam bloed uit haar mond en haar voorhoofd. Het stroomde in haar ogen en ze probeerde te knipperen maar het hielp niet. Het bloed was dik en zwaar en duwde haar wimpers opzij. De vrouw had met haar hand gebonkt op het raampje, geprobeerd het open te draaien en uiteindelijk was het stil geworden.
Ze had gewacht en toegekeken. In de hoop dat de vrouw ineens op zou kijken, naar haar zou lachen, de maden van zich af zou schudden en zich bij haar zou voegen. Ze keek toe hoe het lichaam van de vrouw veranderde, eerst stijf werd en daarna opzwol. Ledemaat voor ledemaat begon het lichaam uit de gordel te schuiven, verstrikt tussen pezen en spieren en de riem en het stuur. De botten hingen als een mobiel boven de hemelbekleding. Met tokkelende geluiden vielen de botten van de vrouw uiteindelijk in de kom van het dak. Ze begroef de botten niet en keerde niet meer terug. Vaak zou ze met een grote boog om die plek in het bos heen lopen, de struiken en de varens de plek laten afschermen.
*
Opnieuw en opnieuw zou het lichaam uit de gordel glijden, haar blonde haren in haar gezicht slaan en zou ze via de scherven van het raam de auto uit klimmen. Steeds dezelfde glasscherf zou zich diep in de palm van haar hand duwen. Tussen duim en wijsvinger zou ze het glas uit haar hand trekken en het stof van haar knieën kloppen om in noordelijke richting tussen de bomen te verdwijnen. Haar lichaam zou voelen alsof het even moest wennen; de cellen nog niet op de juiste plek gezakt, nog niet comfortabel genesteld in de hoekjes en kieren van de andere cellen.
Ze zou langs de hazelaars lopen, een roofvogel een eekhoorn van de grond zien plukken. Het nootje dat de eekhoorn zou laten vallen, zou een doffe klap maken op de stenen. Ze zou weten dat ze het eerder had gezien, het aangevreten nootje vastpakken en in een kuiltje tussen de twee uitstekende wortels van de linker hazelaar leggen. Op een stapel met identiek aangevreten nootjes.
*
Deze keer had ze aan de bosrand een schep gevonden. Ze maakte twee volledige graven in de hoop dat het een andere uitkomst zou brengen. Ze ging op de grond liggen en markeerde met de schep op de grond boven haar kruin en onder haar voeten. De lijken moesten niet veel koppen groter zijn dan zij, anders zou het niet passen. Dezelfde stokken met dezelfde inkervingen duwde ze in de aarde. Een van de skeletten was duidelijk langer dan zij was, dus boog ze zijn hoofd naar de zijkant en korte zijn nek een stukje in. Door de schep herhaaldelijk hard neer te zetten op de nekbeenderen. De andere helft van de nek legde ze bij zijn handen, als onhandige extra vingers.
De schep stak ze in de aarde naast de twee stokken, het was donker geworden tijdens het toedekken van de botten. Boven haar hoorde ze het geluid van een naderende auto. Haar vingers zette ze tussen de stenen die nog warmte vasthielden, de neuzen van haar schoenen tussen de stenen daaronder. Moeiteloos trok ze zichzelf omhoog, ging ze midden op het wegdek staan. Glimlach verwelkomend; armen wijzend. De auto die via de zijkant de weg af zou rollen en de paaltjes en hun ijzerdraad achter zich aan zou trekken als een slinger blikjes achter de auto van een pasgetrouwd stel. Een pasgetrouwd stel gilt niet hoog en schril, wordt niet afgekapt door een doffe klap.
*
Nogmaals ging ze op de weg staan, bij een bocht waar geen enkele vorm van omheining was. De berg was gehuld in een dichte mist. De val zou steil naar beneden zijn, langs de rotswand, door de kruinen van een groep essen, tegen de grond aan. Er zouden geen sporen achterblijven. Geen redenen om, wanneer de mist opgetrokken was, stil te staan en naar beneden te kijken.
Ze zette haar verwelkomende glimlach op, alhoewel iets in haar gezicht dwingender voelde dan anders. De koplampen kwamen als eerste door de dichte mist heen. Ze ging in positie staan, armen wijzend naar de afgrond. De neus van de auto verscheen; de grijze neus van een Volkswagen Golf. Ze keek de bestuurder recht aan alsof ze in de spiegel keek. De tijd leek te vertragen. Het was alleen zij en de Volkswagen en zij in de Volkswagen. Haar ogen groot van verbazing; haar ogen lachend, dwingend.
Ze zat aan het stuur en trok eraan, zag door de mist heen niet waar de weg stopte, dat er geen vangrail was. Ze stond op de weg, wilde haar hand uitsteken, stop roepen, maar ze wist wat er ging gebeuren. Ze gilde uit twee monden en bleef achter om te zien hoe de mist zich opende, hoe de auto door de lucht tolde en luid door de kruinen van de essen brak. Ze gilde uit twee monden en tolde door de lucht, ogen stijf dichtgeknepen.
Vanaf boven hoorde ze de bekende geluiden van een auto-ongeluk en voor de rest niets. Ze ademde diep in en uit. Uit haar oor kwam een stroompje bloed. Over een paar weken zou ze haar ogen openen, via het autoraam naar buiten klimmen en in noordelijke richting het bos in lopen.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.