Waar je mee omgaat word je mee besmet
Natuurlijk beginnen mijn man en ik steeds meer op elkaar te lijken. Waar je mee omgaat word je mee besmet, dus zo gaat dat in huwelijken die bestendig zijn. Het verloopt geniepig geleidelijk, dat ‘naar elkaar toegroeien’, zoals enthousiaste echtelieden het noemen.
Dat ik op mijn man begin te lijken, vind ik helemaal niet erg. Wás ik maar mijn man, heb ik dikwijls verzucht. Met al die voortreffelijke eigenschappen die mijn man tot zo’n aangename persoonlijkheid maken waar iedereen graag mee mag verkeren.
Maar… ik moet er niet aan denken dat mijn man, ten gevolge van ons besmettelijke huwelijksleven, steeds meer wegkrijgt van mij. Dat zou rampzalig zijn, ik zou het geen drie weken volhouden met iemand als ik. Dat is ook wat ik altijd zeg tegen mijn man als hij een beetje moppert wanneer hij weer eens met een van mijn minder goed te verteren gedragingen te maken krijgt: Zég, jíj bent pas zeventien jaar bij mij, ík al mijn hele leven en er is voor mij geen uitzicht op iets anders!
Maar dat uitzicht is er dus eigenlijk wel. Als ik steeds meer op mijn man ben begonnen te lijken, en hij steeds meer op mij, kan ik er, als het kritieke punt bereikt is, met mijn superverbeterde zelf vandoor, mijn man achterlatend met al die smadelijke eigenschappen van mijn zelf.
Och wat is de liefde toch mooi, dat men er vrijwillig voor kiest om zich zó met een ander te vermengen!
Waarom maar één god
‘Waarom hebben wij eigenlijk maar één god?’ vroeg de kleine Diederik aan zijn moeder, die wanhopig tot één god zat te bidden voor betere tijden.
‘Laat me dit even afmaken,’ zei moeder, ‘anders wordt ie boos.’
Ik trap er niet in
Mijn man trapt heel vaak in de uitwerpselen van honden. Voor zover die er nog liggen - een van de grootste raadselen van deze tijd: wie heeft het hoe voor elkaar gekregen dat hondenbezitters de uitwerpselen van hun huisdier in een zakje gingen doen en ermee rondlopen tot ze het in een afvalemmer kunnen doen? Maar tot voor kort trapte mijn man heel vaak in de poep. Ik trap nooit in de poep. Of er nou poep ligt of niet, ik trap er niet in. ik zie alles wat onder mijn voeten komt voordat het onder mijn voeten kan komen. Ik glij ook bijna nooit uit. Mijn man soms wel, bijna. Als mijn man en ik een wandeling hebben gemaakt, heb ik grind, mos, zand, schelpen, gras, tegels, dorre bladeren en asfalt gezien. Mijn man neemt de overige dimensies van het uitzicht voor zijn rekening. Mijn man heeft al heel wat keren zijn schoenen moeten schoonmaken. Ik nooit. Ik mag later terugkijken op een leven waarin ik nooit poep van mijn schoenen heb hoeven halen en waarin mijn man heel wat van de wereld heeft gezien.
Volgens mijn handschrift ben ik een optimist
Volgens mijn handschrift ben ik een optimist. Mijn letters hellen aan het einde van een regel een beetje naar boven. En als ik ergens mijn naam onder zet, steekt ie in een hoek van bijna vijfenveertig graden omhoog.
Als het aan mijn handschrift ligt, zit er in mij een enorme optimist verscholen. Heel diep van binnen, daar waar ik nauwelijks weet heb van wie ik ben of wil zijn, zit iemand te fluiten en te zingen en te geloven in een sprankelende toekomst.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.