Drinken op de dag dat de wereld zou vergaan
Ik had met mezelf afgesproken dat ik op de dag dat de wereld zou vergaan heerlijk dronken mocht zijn. Ik begon ’s morgens met een whisky. Een goedkope whisky want het kon zijn dat er nog meer dagen zouden komen dat de wereld vergaat en het moest niet te begrotelijk worden. Tegen koffietijd nam ik een rode port. Intussen hoopte ik dat het bier in de koelkast een beetje op temperatuur was gekomen. Ik belde mijn moeder. Zij dronk een keurige sherry, zoals moeders horen te doen op de dag des oordeels. Rond het middaguur ging er een kleine vrees door me heen dat ik op het moment des oordeels zo beneveld zou zijn dat ik de verkeerde kant op zou zweven. Maar waarom zou dat gebeuren, ik kwam uit het café toch ook altijd weer terug bij mijn eigen huis. En niet bij dat van een ander. Ja wel soms, maar dan was dat de bedoeling. Ik overdacht mijn hele, zondige leven. In plaats van de nood van de mensheid te lenigen, had ik alleen maar gegeten, gedronken en gevreeën. Eigenlijk kon ik ervan verzekerd zijn dat ik op het moment des oordeels vanzelf de verkeerde kant op zou zweven. Nou. Ik nam er nog maar een.
Mijn verdriet begon steeds opdringeriger te worden
Mijn verdriet begon steeds opdringeriger te worden. Ik had het allang achter me gelaten. Dacht ik. Maar mijn verdriet liet zich niet zo makkelijk de deur uit bonjouren. Het had zich dierbaar gemaakt. Iets in mij was begonnen mijn verdriet te aaien. Het stiekem water en malse brokjes voor te zetten. Het af en toe op schoot te nemen, waarbij het de pootjes om mijn hals sloeg en met zijn tongetje likte aan mijn oorlel. Mijn verdriet begon al mijn ruimte in te nemen. ’s Nachts dreef het me steeds verder naar de rand van mijn bed terwijl het groter en groter werd. ’s Morgens lag het als een zak op mijn hart. Meppen hielp niet. En tot tranen wilde het al helemaal niet komen. Nee zeg, moet mijn verdriet gedacht hebben, het is hier goed, het is hier warm. Waarom zou ik me uitstorten in een buitenwereld waar ze niet op mij zitten te wachten.
Ik zal voor je bidden
Het lijkt me zo fijn om tegen iemand die net te horen heeft gekregen dat ie ernstig ziek is te kunnen zeggen: ‘Ik zal voor je bidden’. Ik zeg zoiets niet. Maar ik doe het stiekem wel. Op de manier waarop moderne, niet aan een god gelovende mensen dat doen: stil zitten en in gedachten een lichtbundel uitzenden naar die persoon, onderwijl prevelend: ‘Moge het die en die goed gaan’, ‘Moge die en die zijn of haar gezondheid hervinden,’ et cetera.
Tegen de persoon zelf zeg ik: ‘Jee joh, wat een naar bericht. Sterkte!’ en: ‘Hou je haaks!’ en ‘Ik denk aan je.’ Dat soort lulligheid zou ik graag vervangen door ‘Ik bid voor je’. Want dan doe ik het niet alleen. Dan is er iets Groots en Meeslepends in een gemeenschappelijk gedeelde Ruimte dat naar mij luistert en mijn gebeden ondersteunt met Kosmische Kracht. Het is niet zo, dat weet mijn verstand, maar als de bidder en de bebedene het samen geloven, dan is het niet niks. Als ik zeg: ‘Ik zal mijn positieve gedachten naar jullie uitstralen,’ verschijnt er een ironisch lachje om de mond van de lijdende. ‘Je doet je best maar,’ hoor ik hem of haar denken, terwijl ik zelf ‘Wie ben ik,’ denk. Ja. Wie ben ik. En wie zijn wij zonder een Grote – al dan niet illusoir - Verbindende Kracht.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.