papieren helden

FB

Umi

De zon staat hoog aan de hemel; zijn stralen branden op de zanderige straten van mijn dorp. Binnen, in mijn huis, heerst een stilte die zwaar op mijn schouders drukt. Papa's dood heeft een leegte achtergelaten die niet te vullen is. Hij was mijn steun, mijn baken van hoop in een wereld vol verwachtingen en beperkingen. Als middelste kind in een groot gezin sta ik vaak tussen verantwoordelijkheden en verlangens. Mijn oudere zussen en broers hebben hun paden gevonden en dragen bij aan het gezin, terwijl de jongere kinderen nog onbezorgd spelen en dromen. Ik bevind me ergens in het midden, geacht om te helpen en te ondersteunen, maar ook verlangend naar mijn eigen vrijheid en mogelijkheden.

In mijn dorp zijn de regels streng en de verwachtingen hoog. Van meisjes wordt verwacht dat ze zorgzaam, bescheiden en gehoorzaam zijn. Elke dag begint vroeg met het schoonmaken van het huis, het halen van groenten op de markt en vis op het strand, het helpen van mama in de keuken en het verzorgen van de kinderen. Er is weinig tijd voor mezelf, weinig ruimte om te ademen. De dagen voelen lang en zwaar, als een ketting die me aan de grond houdt, maar toch houd ik van mijn familie.

De beperkingen zijn overal voelbaar. Meisjes horen zich te gedragen, zich te kleden volgens de traditie en vooral geen dromen te hebben die buiten de muren van het dorp reiken. Mijn passie voor basketbal wordt gezien als ongepast, als een afleiding van mijn plichten. Mama herinnert me er vaak aan dat een goede dochter zich opoffert voor haar familie. ‘Je moet leren koken, schoonmaken, en zorgen, Umi. Je moet je voorbereiden op je toekomst.’

Ik wil geen huisvrouw zijn, dat is niet mijn toekomst. Thuis zitten en kinderen baren, baren en meer baren tot ik er te veel heb om voor te zorgen en we alleen maar meer armoe lijden. Dat is niet wat ik voor me zie. Wat het wel is weet ik nog niet, maar ik weet dat ik bestemd ben voor meer dan dat.

Ik staar naar mijn basketbalschoenen die half onder mijn bed liggen, stoffig en onaangeroerd. Sinds papa’s overlijden heb ik ze niet meer gedragen. Mama heeft me verboden te basketballen. ‘Umi,’ zegt ze streng, ‘nekato xalé.’1

Ik zucht diep en sta op. De keuken is vol geluiden van rammelende pannen en het gejoel van mijn jongere broertjes en zusjes. Ik pak een doek en begin de tafel schoon te vegen, mijn gedachten dwalen af naar de dagen dat papa me aanmoedigde om te spelen. ‘Je hebt talent, Umi,’ zei hij altijd. ‘Bula kène tey.’2

Mama’s stem haalt me uit mijn gedachten. ‘Umi, zorg dat de kinderen hun lunch krijgen. En vergeet niet straks water te halen bij de put!’

Ik zucht nog dieper en rol mijn ogen, maar, voor ik het weet ontmoet ik haar blik. Voor een moment zie ik iets zachts in haar, een glimp van het verdriet dat we delen. Maar het moment is snel voorbij en ze heeft alweer haar gebruikelijke strenge uitdrukking. Ik knik zwijgend en ga aan het werk. De kinderen zijn luidruchtig en vol energie, een scherp contrast met de stilte in mijn hart. Ik geef ze hun eten, pain-thon3 met een geforceerde glimlach die ze gelukkig niet opmerken. Want ja, kinderen, ze zijn te druk met hun eigen wereld.

Later die middag, terwijl ik met een volle pààn4 water op mijn hoofd terugkom van de put, zie ik een groep jongens basketbal spelen op het pleintje. Hun gelach en het ritmische geluid van de bal die de grond raakt, brengen een golf van nostalgie en verlangen met zich mee. De doffe klap van de bal die op het asfalt stuitert, gevolgd door het kenmerkende piepen van schoenen die over de grond schuren, roept herinneringen op aan de tijd dat ik zelf deel uitmaakte van USO5.

Ik blijf even staan, kijkend naar het spel, mijn handen verkrampen om de pààn vast te houden. De geur van zweet en de opgewarmde aarde mengt zich met het geluid van opgewonden stemmen, het aanmoedigen van teamgenoten. Elke keer dat de bal met een zachte plof in het net valt, voel ik een steek van verlangen. Ik mis het gevoel van de bal in mijn handen, het moment van spanning voordat je een schot neemt, en de vreugde wanneer de bal door de ring gaat. Het basketbalveld was mijn toevluchtsoord, een plek waar ik mezelf kon zijn, vrij van de verwachtingen en beperkingen die mijn dagelijks leven bepalen.

Nu, terwijl ik daar sta met de zware pààn op mijn hoofd, voel ik de afstand tussen die wereld en mijn huidige realiteit. De jongens rennen en springen met een energie die me doet denken aan mijn eigen passie voor het spel. Het geluid van de bal die stuitert, hun gelach, en de eenvoudige vreugde van het spelen brengen een diepe melancholie met zich mee.

‘Umi!’ De stem van mijn moeder snijdt door mijn gedachten als een mes. ‘Loy djanàrr fofu?6 Kom helpen in de keuken!’

Ik knipper een paar keer met mijn ogen om de opwellende tranen tegen te houden en dwing mezelf verder te lopen. Terwijl ik wegstap, blijft het geluid van het spel in mijn oren hangen, een echo van een leven dat ooit het mijne was. De herinnering aan die gelukkige momenten geeft me de kracht om door te gaan, ook al voelt de last op mijn schouders zwaarder dan ooit.

Ik haal diep adem en draai me om, de handvatten van de pààn stevig tussen mijn handen geklemd en zo recht mogelijk lopend zodat hij niet van mijn hoofd glijdt. Gelukkig is de put niet zo ver, voor mij is deze paar meter lopen wel te doen. Khadi, mijn beste vriendin, moest een keer bij ons water halen omdat de kranen dicht gingen en ze niets hadden gevuld. Zij moest met haar pààn op haar hoofd bijna twintig minuten lopen naar huis, dat is pas zwaar. De druk van liters water op je hoofd, die je bij elke stap verder het zand in duwt… verbazingwekkend hoe stevig een mensenschedel is.

Khadi vertelde me hoe ze bij elke stap het gevoel had dat haar nek zou breken onder het gewicht. Haar schouders protesteerden en haar rug werd stijf. Maar ze moest door. Het water klotste zachtjes tegen de randen, en elke beweging van het water zorgde ervoor dat ze nog beter haar evenwicht moest bewaren. Ze zette voet voor voet, haar ogen gefocust op de weg voor haar, terwijl het zweet langs haar slapen droop. Het was niet alleen het fysieke gewicht dat haar vermoeide, maar ook de mentale druk om niet te morsen, om niet te vallen. Om niet nog eens twintig minuten te moeten lopen terwijl de zon genadeloos hoog aan de hemel staat en het zand heet is en onstabiel.

Ik bewonderde haar voor haar doorzettingsvermogen. Ik wist hoe zwaar die pààn kon zijn, vooral op de heetste dagen wanneer de lucht trillend boven het zand hing. Het is op zulke momenten dat je de kracht van het menselijk lichaam echt leert waarderen. De spieren in je nek en rug worden op de proef gesteld, maar tegelijkertijd is het ook een test van je geestelijke kracht. Wanneer ik zelf met de pààn op mijn hoofd loop, voel ik de constante spanning. De riem snijdt in mijn huid, en mijn armen trillen van het balanceren. Het is een routine die wij vrouwen gewend zijn. Misschien is dat wat ons echt sterk maakt, de capaciteit om door te gaan ondanks de zwaarte die we voelen, om niet te breken onder de druk. En elke keer dat ik aan Khadi denk, herinner ik mezelf eraan dat we allemaal die kracht in ons hebben, zelfs als de weg lang en zwaar is.

Terwijl ik naar huis loop, voel ik de tranen prikken. De dagen waarop ik vrij kon zijn en mijn dromen kon volgen, lijken verder weg dan ooit. Khadi zegt dat ik niet moet opgeven. Tonton Mansour ook. Ik moet nog langs Tonton Mansour, helemaal vergeten. Hij heeft iets van papa wat hij aan mij wil geven. Ik weet niet wat het is, maar het zal mij goed doen volgens hem. De vraag is vooral: wanneer ga ik?

Thuis is het hectisch. Mijn jongste zusje huilt, zoals ze altijd doet, en mijn broertjes rennen door het huis, ruziemakend over een stuk speelgoed. Mama staat midden in de chaos, haar gezicht strak van vermoeidheid en frustratie. Ik sta stil en kijk even snel om me heen. Het lijkt alsof ik onzichtbaar ben. Niemand die ziet dat ik sta te wachten op hulp. Niemand die omkijkt, iedereen is druk in zijn eigen wereld. ‘Nabou, Nabou, japaléma way.’7

Nabou, mijn oudere zus, staat op, loopt naar mij toe en helpt mij de pààn van mijn hoofd te halen. We zetten hem neer en zonder een woord te zeggen loopt ze gauw weer weg, terug naar de rest. Ik weet niet of ik erbij moet gaan zitten of dat ik wat anders moet doen. Water is gehaald, het eten is bijna klaar, en het is ook niet mijn taak vandaag. Ontspannen, misschien is dat iets wat ik moet gaan doen.

Ik loop naar de hal waar iedereen op een klein schermpje zit te kijken naar téatar8. Niets voor mij, ik ga dan liever lezen, of leren of basketballen met de jongens buiten of… ‘Umi!’’ – of ik ga mijn moeder helpen in de keuken. ‘Ma ñow.’9

Die nacht, terwijl ik in mijn bed lig, komen de herinneringen aan papa weer naar boven. Zijn lach, zijn geruststellende woorden, hoe hij altijd tijd voor me maakte, zelfs als hij het druk had. Ik mis hem zo erg dat het pijn doet. Zonder hem voel ik me verloren, gevangen in een leven dat niet het mijne is.

Mijn nieuwe kamer is vreemd, of ja… hij is niet nieuw, ik ben gewoon in huis verhuisd. Nabou wilde niet meer met mij een kamer delen. Ik vind eerlijk gezegd dat het tijd is voor haar om te trouwen en het huis uit te gaan. Ze is achtentwintig, ze is al oud. Mama vindt ook dat ze moet trouwen maar Mahmoud, haar vriend, is daar nog niet klaar voor. Wat ik dan wel weer snap, want hij heeft al twee vrouwen en drie kinderen waar hij amper voor kan zorgen. Hier zit ze dan toch wel wat beter.

Nu lig ik op de kamer van mijn jongste zusjes. We slapen op dunne matjes, naast elkaar gelegd op de koude betegelde vloer. De muren zijn kaal, alleen versierd met een paar verbleekte posters en een oude spiegel die de jaren heeft doorstaan. Aan het plafond hangt een enkele, flakkerende lamp die we meestal uit laten om elektriciteit te sparen. Het raam aan de zijkant van de kamer staat altijd open, zelfs in koude nachten, om wat frisse lucht binnen te laten en de benauwdheid te verdrijven.

Luisterend naar het zachte ademen van mijn zusjes, neem ik een besluit. Ik geef niet op. Papa zou niet willen dat ik mijn dromen opgeef. Maar voor nu, moet ik mijn moeder gehoorzamen en mijn verantwoordelijkheden dragen.

Ik sluit mijn ogen en stel me voor dat ik weer op het basketbalveld sta, de bal stevig in mijn handen, klaar om te schieten. De geur van het stoffige veld en het geluid van mijn schoenen die over het gravel schuren, zijn zo levensecht in mijn gedachten. En in die droom, voel ik papa’s aanwezigheid, zijn steun en liefde die me omringen. Hij staat aan de zijlijn, klappend en lachend, zijn ogen stralend van trots. Dat beeld geeft me de kracht om door te gaan, om te blijven hopen op een betere toekomst.

En terwijl de nacht voortschrijdt, met de sterren die zachtjes aan de hemel fonkelen, weet ik dat ik mijn weg zal vinden. Voor papa, voor mezelf, en voor de dromen die in mijn hart leven.

1) je bent geen kind meer.
2) Laat niemand je stoppen.
3) Baguette met Senegalese tonijn-saus en huisgemaakte mayonaise.
4) Hele grote en brede emmer. Kan cira 15/20 liter water in.
5) Haar basketball team Union Sportive de Ouakam
6) Wat sta je daar te dromen?
7) Nabou, help even alsjeblieft.
8) Een Senegalese film waarin het vooral gaat over normen en waarden of over gezegdes waar mensen een les uit horen te leren. De typische Senegalese films worden zo genoemd, al is het eigenlijk gewoon een ‘film’.
9) Ik kom

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,