papieren helden

FB

Sterkte

25/08/’86
Het is net een filmscène. Iedereen is blij. Shirts gaan uit, mensen springen, stampen en schreeuwen de adrenaline uit hun lijf. Ze joelen alsof ze de jackpot hebben gewonnen. Zo voelt het ook wel. Dit is het eerste toernooi dat ik gespeeld heb sinds ik begon met basketbal. Normaal mogen alleen senioren bij USO. Ik ben een cadet, een beginner, ook al speel ik al een jaar.

Van het cadettenteam ben ik één van de beste spelers, daarom mocht ik Fatim vervangen toen ze ziek werd. Eerst dachten ze dat het niet lang zou duren, dat het maar een griepje was waar ze een week later van zou zijn genezen, maar dat was niet het geval. Ze had een klaplong. De artsen wisten niet hoe dit was ontstaan. Na haar herstel mocht ze van haar ouders niet meer basketballen. Ze was er kapot van. Ik was laatst bij haar om te vertellen dat ik was toegelaten bij de senioren. Ze was heel blij voor me, oprecht blij. Dat kon ik van haar gezicht aflezen. Maar in haar stem verstond ik haar onuitgesproken verdriet. Ze was heel goed, vooral in verdedigen en dunken. Hier heeft ze me veel tips over gegeven.

Soms, als ik niet aan het trainen ben en ze tijd heeft, gaan we samen spelen. Eén op één. Ik ben beter geworden in dunken en verdedigen. Dit was ook mijn positie in het cadettenteam. Nu ben ik een senior in USO, Union Sportive de Ouakam.

Ouakam is waar ik woon. Voor mijn tijd was het een dorp. Nu is het een woonwijk. Ouakam is groot. Het heeft zelfs twee stranden en een paar heuvels: de Deux Mamelles en Montagne Rouge zijn de bekendste. Ik woon in de buurt van Montagne Rouge, niet erop. Er zijn mensen die op de heuvel wonen, wat mij heel onhandig lijkt. De huizen zijn van buiten niet scheef, binnen ook niet, maar ik durf te zeggen dat als je een waterpas op de vloer legt, het bolletje lucht niet tussen de twee strepen zit, waar het hoort…

Ook wanneer je je huis uitstapt, raak je gelijk je evenwicht kwijt. Mijn vriendin Khadi woont op de heuvel. Als kind ben ik heel vaak van de heuvel afgerold. Nu ben ik het gewend en ga ik niet meer zo snel onderuit.

‘Umi! Jappal trofé bi!1

Ik pak de trofee en houd hem in de lucht. Iedereen juicht en hangt onhandig over de busstoelen om elkaar te omhelzen. Ik sta naast de chauffeur, Birame, die mij net de trofee gaf. Iedereen heeft hem ondertussen al vastgehad. Het geluk straalt alle kanten op. Zelfs de mensen buiten lachen, juichen en brullen mee.

‘On a gagné!2 On a gagné! On a gagné!’

Met de trofee in handen, wurm ik me door mijn knuffelende teamgenoten. Mijn geluk is niet in woorden te vatten. Mijn achtentwintig tanden zeggen genoeg. Althans, ik denk dat ik er achtentwintig heb. Verstandskiezen groeien niet op je vijftiende. Misschien als je een bijzonder gebit hebt wel.

Halverwege de bus staat Papis met open armen en een brede glimlach op mij te wachten. Ik probeer hem een knuffel te geven maar dat werkt niet echt met de trofee in mijn handen. Ik houd die tussen ons in met één hand en met mijn andere hand probeer ik hem te omhelzen. Super onhandig dit, waarom heb ik de trofee niet doorgegeven? Dan had ik hem nu een normale knuffel kunnen geven, zoals normale mensen doen, en dan had er niet een halve fruitschaal met een bal, die heel koud aanvoelt, tussen ons ingehangen.

Papis is geen doorsnee jongen. Hij is lang, bijna twee meter. Twintig centimeter langer dan ik. Papa vindt hem ook een goede jongen, dat zegt hij vaak over hem. Papis is een goede vriend van mijn oudste broer Sydia, (hij die aan schaken doet en mij ‘de uitzondering’ noemt). Ze kennen elkaar al sinds de peuterschool en hij komt vaak bij ons over de vloer.

Wanneer ik hem loslaat, pakt hij de trofee en gooit hij een arm om mijn schouder.

‘USO! USO! USO!’ roept hij uit volle borst.

Iedereen doet mee, ook ik.

‘T’as bien joué, Samb!’ zegt hij. Hij noemt mij altijd bij mijn achternaam. Ik weet ook niet waarom, maar ik vind het niet erg. Zijn arm ligt nog steeds om mijn schouder. Hij heeft me nooit eerder zo lang vastgehouden. Hij heeft me überhaupt nooit eerder vastgehouden, ook niet wanneer hij bij ons thuis is, dan komt hij meestal voor Sydia of voor mijn vader om hem met klusjes te helpen. Papis is een trouwe moslim. Hij mist nooit een gebed, tenzij wij spelen, zoals vandaag. Het gebed is altijd in te halen.

Zijn stevige greep voelt vertrouwd. Ik zou het niet erg vinden als hij mij vaker zo vasthoudt. Khadi vindt ons goed bij elkaar passen, ik ook wel. Hij is open en spontaan, heeft een hele mooie glimlach met meer dan achtentwintig tanden. Hij is vijfentwintig, tien jaar ouder dan ik ben. Maar dat is geen probleem. Papa is ook veel ouder dan mama, dus waarom zou ik niet met hem kunnen zijn? Ik weet niet of het wederzijds is, ik durf het niet te vragen. Uit zijn greep en zijn lach wanneer hij naar mij kijkt, denk ik dat hij ook iets voelt. Misschien moet ik het hem gewoon vragen? Maar wat nou als hij nee zegt? Wat als ik hem afschrik, dan kunnen we niet meer samen basketballen en dan jaag ik hem weg van ons huis…

Hij gaat zitten en trekt me naast zich op de bank. Iedereen zit. De coach stapt in. De deuren gaan dicht en Birame start de bus. We rijden weg, terug naar huis. Ik kan niet wachten om thuis te vertellen dat we gewonnen hebben. Mijn eerste toernooi, ik voel de adrenaline nog steeds door mijn lichaam razen. Wat een goed gevoel, dit zal ik vaker voelen, ik weet het wel zeker.

Na twee uur rijden zijn we eindelijk weer in Ouakam. Het toernooi was in Thiès, dat is een stukje verder van de neus. Als je naar de kaart van Senegal kijkt, zie je dat het een beetje op de zijkant van een gezicht lijkt. Ouakam ligt op het puntje van de neus en Thiès een stukje verderop, richting de neusvleugel. Wanneer we de bus uitstappen, staan er tientallen mensen ons op te wachten, groot en klein. Het is een tijdje stil. De coach haalt de trofee tevoorschijn, houdt die in de lucht en roept ‘USO!’.

Iedereen juicht en klapt. Dit is fantastisch, allemaal trotse gezichten die ons ontvangen. Ik kijk rond, op zoek naar familieleden, maar er is niemand.

‘Umi! Umi!’ roept Khadi, die zich een weg baant door de zingende mensen. Ze kijkt bezorgd. Waarom is ze bezorgd? Het ging hartstikke goed. We hebben gewonnen. Dit moet gevierd worden.

‘Sa papa Umi3…’ zegt ze terwijl ze naar adem hapt. De rest van haar zin hoor ik niet meer. Na die woorden hoor ik alleen maar ruis. Ze schudt me een paar keer heen en weer, mijn hart bonkt in mijn keel… daarom kijkt ze bezorgd. Er gaat van alles door mijn hoofd, mijn lichaam is verdoofd, ik voel niets meer. Khadi schudt me weer heen en weer. ‘Ioe loy def ni?4 Niowal niou dem.5

Ik pak mijn spullen en loop achter haar aan. Wanneer we uit de menigte zijn begin ik te rennen, zo hard als ik kan. Ik ben snel, op school ben ik één van de snelste atleten dus een sprint trekken is niet heel veel moeite. Ik ren zo hard als ik kan. Ik ga iedereen voorbij die mij roept. Waarschijnlijk willen ze me feliciteren voor mijn winst, maar het enige wat nu door mijn hoofd gaat, is het beeld van mijn vader. Dat hij deze avond niet onder de boom zit, namen van Allah uitspreekt met zijn kralenketting. Dat hij niet gaat vragen hoe het was. Dat hij niet meer naar mijn avonturen gaat luisteren. In mijn hoofd ga ik uit van het ergste, maar ik hoop dat het mee zal vallen wanneer ik thuiskom. Misschien is hij alleen van de trap gevallen en is er verder niets ernstigs aan de…

Luid getoeter haalt me uit mijn hoofd. Een taxichauffeur trapt hard op de rem. Hij heeft me net niet geraakt. Ik zie hem gebaren, maar wat hij naar me roept gaat aan me voorbij. Ik steek mijn arm uit, zeg sorry en ren door naar huis.

Wanneer ik het huis binnenkom is er een doodse stilte in kaarslicht. De stroom is weer eens uit. Net zoals er soms geen water is, is er soms geen stroom. Vrienden van mijn vader zitten in de gangkamer. Ik heb eerder vrienden van mijn vader gezien, maar niet zoveel tegelijk op één plek tenzij het een feestdag is of wanneer ze overleg hebben. Mama kijkt me aan met een kleine glimlach.

‘A Umi, ñow nga6,’ zegt ze met zachte stem. Ik knik en loop door richting de slaapkamer van mijn ouders. Sydia staat voor de deur en houdt mij tegen.

‘Báyyima!7 Báyyima! Papa!’ schreeuw ik met tranen in mijn ogen.

‘Doo dugge dé.8

‘Sama papa nga naane ma bul dugge!?9

Is hij dood? Mag ik hem daarom niet zien? Is hij dood? Wat is er aan de hand? Waarom mag ik zijn kamer niet in? Amy komt naar me toe en geeft me een doek die ik om mijn lichaam moet wikkelen. Ik was al vergeten dat ik in een korte broek rondliep. Niemand zei er verder wat van. Als ik iets van mijn vader mag, zegt nooit iemand wat. Maar uit respect voor de ouderen die hier zijn, moet ik mijn ledematen wel bedekken, dat is hoe het hoort.

Khadi komt het huis inlopen met mijn tas die ik onderweg liet vallen. Ze groet iedereen, loopt naar mijn moeder, geeft haar de tas en gaat zitten.

Cheikh komt mijn vaders kamer uit en zegt tegen Sydia dat hij me naar binnen moet laten. Cheikh is één van de oudste vrienden van mijn vader. Hij is ook imam, bij een andere moskee.

Ik loop de kamer in, er zijn een paar kaarsjes aan, die mijn vader een beetje belichten. Cheikh zegt dat hij nog leeft. De arts is langs geweest en nu moet hij rust houden. Hij heeft de hele dag niets gegeten of gedronken, hij heeft niets gezegd. Hij is een man van weinig woorden maar niets zeggen is niets voor hem. Hij is zwak, hij ligt er roerloos bij. Bizar hoe je ineens, uit het niets, zo zwak kan worden. Vanochtend deed hij de deur open, hij had nog voor mij gebeden en mij succes gewenst voor het toernooi. En nu dit.

Ik loop naar hem toe en kniel op de grond. Ik pak zijn hand vast en leg mijn hoofd naast het zijne op zijn kussen. ‘Papa, yaama gungé ci fajar10, papa weral11, papa jógal.12

‘Ik ben er papa, ik ben er,’ fluister ik zachtjes in zijn oor. Cheikh tikt op mijn schouder en zegt dat ik hem maar moet laten rusten. Dat ik buiten bij de anderen moet wachten tot hij wakker is. Wanneer ik opsta om weg te lopen, knijpt papa in mijn hand. Ik kniel weer naast hem, Cheikh staat achter mij en kijkt mee over mijn schouder.

‘Umi, Alhamdulillah13,’ zegt hij zachtjes. Hij draait zijn hoofd naar mij toe en opent zijn ogen. Het zijn net zwarte kralen met een lichtpuntje door de verlichting van de kaarsen. Hij tilt zijn hand op en legt die op mijn hoofd. Cheikh loopt de kamer uit. Ik hoor hem op de gang zeggen dat mijn vader bij bewustzijn is en weer praat en beweegt. Ik hoor mijn moeder zeggen dat hij op mij wachtte om weer op te staan. Papa haalt zijn hand van mijn hoofd en zucht. De opluchting die mijn hart weer langzamer laat kloppen, gaat gepaard met een diepe zucht die de zorg en onrust van mijn schouders haalt.

Cheikh komt de kamer weer in met een paar andere vrienden van mijn vader. Het licht springt aan, de stroom is terug. Ineens zie ik hoe mijn vader erbij ligt. Zijn rimpels lijken dieper te zijn, zijn huid lijkt lichter. Zijn ogen gaan open, ze zijn nog kleiner dan ze normaal zijn. Wanneer ik weg wil lopen om de ouderen alleen te laten, houdt Cheikh me tegen.

‘Ya fii wakk ba sa papa wuyu la, togal.14

‘Doomam ñow na, moome la done khaar pour wér15,’ zegt Babakar, een andere vriend van mijn vader. Hij glimlacht en legt een hand op mijn schouder.

Ik weet dat ik een sterke band met mijn vader heb. Maar dat ik de reden ben dat hij praat en beweegt, alsof hij uit een coma ontwaakt, is bijna een wonder te noemen.

Net als die keer dat papa naar het ziekenhuis moest voor een bloedtest. Papa en Sydia werden afgezet door Ndír, de neef van mijn moeder, hij is taxichauffeur. Ndír moest door, om mij naar school te brengen, maar dat deed hij niet. Hij gooide mij bij de Grande Mosquée de Dakar16 zijn auto uit. Toen ik zei dat dat niet mijn school was, zei hij dat ik de rest maar moest lopen. Ik heb een hekel aan Ndír. Papa zegt dat je geen hekel aan mensen moet hebben, dat je ze moet liefhebben en je hun goedheid moet zien. In Ndír zie ik het niet. Ik weet niet wat hij wel is, maar goed is hij niet. In mijn vaders bijzijn doet hij alsof. De ander interesseert hem niet, tenzij hij iets terugkrijgt. Papa geeft hem vaak eten. Hij krijgt vaak donaties binnen van de rijken voor hem maar ook voor de moskee. Daar maakt Ndír goed gebruik van.

Die dag was niet mijn dag. Ik moest verder naar school lopen en kwam te laat. Na school moest ik op gesprek bij de decaan en miste ik ook de ASECNA17, de snelbus naar huis. Met die bus kan ik altijd gratis heen en weer met mijn school ID.

De laatste ASECNA was weg en ik had geen geld op zak voor een taxi. Gelukkig deed ik aan atletiek en had ik geen zware tas. Ik besloot naar huis te joggen, goede conditietraining. Ik ging langs de Champs de Course en kwam uit bij Kerr Naar18. Achter Kerr Naar zit Centenaire waar ik langs jogde richting Liberté 6. Ik kwam langs het basketbalterrein, waar niemand was, trainingen waren al voorbij. Daarna ging ik over Montagne Rouge. Toen ik van de heuvel af rende, knapte één van mijn sandalen die uit Ivoorkust kwamen en 3500 Franse CEFA hadden gekost. Veel geld.

Anderhalf uur had ik erover gedaan. Ik had een goede conditie maar de hele weg rennen hield ik niet vol.

Toen ik thuiskwam, keek mijn moeder me aan alsof ik expres laat was zodat ik niet hoefde te koken. Ik vertelde haar dat ik te voet was, ze kon het niet geloven, had medelijden met me en zei dat ik maar moest gaan douchen voor het eten.

Papa zat onder de boom, zoals gewoonlijk. Voor ik naar mijn kamer ging, liep ik naar hem toe om hem gedag te zeggen. Hij zag me aankomen, voordat ik hem groette zei hij: ‘Masa tjona, lóo fii giis dafay jéekh.19

Hij wist dat ik het zwaar had, ik heb niet gezegd dat ik naar huis ben gerend. Hij wist hoe mijn dag was zonder mijn woorden, hij voelde het.

Ik knielde voor hem bij de boom met tranen in mijn ogen. Hij pakte mijn hand vast, keek me aan, zei dat het goed zou komen en dat ik me moest gaan opfrissen voor ik ging bidden en avondeten. Kon ik daarna uitrusten.

Hij wist het. Hij weet altijd alles voordat ik er zelf over begin. Dat ik naar school moest rennen om niet te laat te komen. Hij wist dat de bus mij achter zou laten en ik weer te voet naar huis moest. Wat Ndír deed was harteloos, ik heb het hem niet verteld.

En toch zei hij: ‘Ku fii dé fekk fa Allah.20

1) Umi! Pak de trofee!
2) We hebben gewonnen!
3) Je vader Umi.
4) Wat ben je aan het doen?
5) Kom, we gaan.
6) Ah Umi, je bent er.
7) Laat me los!
8) Je kan niet naar binnen.
9) Hij is mijn vader, je kan niet zeggen dat ik niet naar binnen kan.
10) Papa je hebt me uitgezwaaid vanochtend.
11) Papa wordt beter.
12) Papa sta op.
13) Ere zij God/Dank aan God.
14) Jij bent de eerste op wie hij reageert, blijf.
15) Zijn kind is er, hij wachtte op haar om beter te worden.
16) Naam van de moskee.
17) Naam van bedrijf.
18) Plaatselijke "Arabier" (met winkeltje aan huis).
19) Sterkte, alles wat tegenzit, gaat over.
20) Wie doodgaat, zal Allah tegenkomen.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,