papieren helden

FB

De uitzondering

21/07/’87

Vergeleken met de andere families in het dorp hebben we niet heel veel regels. Gedraag je goed, heb respect voor de ander, draag goede kleding (vrouwen en mannen) en weet waar je vandaan komt. Dat laatste, het komt door dat laatste dat we niet veel regels hebben. Weet waar je vandaan komt, dat zegt papa bijna elke dag. Wat je ook doet, weet waar je vandaan komt. Wanneer hij dat zegt heeft hij het niet over het huis, de straat of waar je was. Hij heeft het over: geschiedenis, familie, ouders, normen en waarden. Als je dat bij je draagt, heb je niet veel regels nodig omdat het niet snel uit de hand zal lopen.

Vrijheid is voor papa altijd al belangrijk geweest. Ondanks zijn status en de ‘iedereen-kent-ons’/‘wij-zijn-belangrijk’ situatie, geeft hij ons de ruimte om dingen te doen die de meesten van onze leeftijd doen. Mijn broers hebben niet veel moeite met de paar regels die we in huis hebben. Omdat zij mannen zijn, mogen ze meer. De belangrijkste regel die we hebben is dat iedereen moet bidden. We zijn goede moslims, en goede moslims bidden tot Allah. Al ben je ziek, je gaat bidden. Onder de boom vertelt papa vaak het verhaal van de laatste momenten van onze profeet Mohammed Subhanahu wa ta'ala1.

Toen hij ziek werd en bij zijn vrouw Aysha introk, met toestemming van zijn andere vrouwen, om verzorgd te worden, werd hij met de dag zieker en zwakker. Zijn toestand werd zo erg dat hij niet op kon staan. Hij kon de mensen niet meer begeleiden bij het gebed en gaf Abu Bakr het bevel zijn plek in te nemen en de mensen bij elk gebed te begeleiden en hij, de profeet, bad achter Abu Bakr. Ook al kon hij niet meer opstaan, zo zwak als hij was, was zijn geloof groter. En liggend, liggend bad hij zijn laatste gebeden voor hij stierf. En als hij het kan, kunnen wij het ook. Dus is er geen excuus om niet te bidden. Alleen als je ongesteld bent mag je niet bidden. Niet alleen omdat we dan onrein zijn, maar omdat het bloed onrein maakt wat we aanraken.

‘Waaw koku du dòomu pap’am!2’ Ik zag Papis niet aankomen. Ineens liep hij daar, door de achterdeur richting het pleintje waar ik rustig onder de boom een kopje kenkelibaa3 zit te drinken. Ik was zo geconcentreerd op het geritsel van de wind door de bladeren dat ik in mijn eigen wereldje belandde. Er gaat van alles door mijn hoofd. Mijn gedachtes zijn niet te ordenen. Dat effect heeft hij op mij. Vandaag is er iets anders aan hem. Ik kan mijn vinger er niet op leggen, maar er is iets. Het is niet zijn haar, niet zijn kleren, zijn afgetrapte slippers of zijn glimlach of zijn diepe volwassen stem. Misschien is het omdat hij mij niet bij mijn achternaam noemde maar ‘papa’s kindje’ zei. Zo heeft hij mij nooit eerder genoemd. Het was altijd Samb, mijn achternaam die hij gebruikte. Ik besef ineens dat ik intens aan het fronsen ben, mijn wenkbrauwen trekken zo stevig naar elkaar toe dat mijn vel (ik weet niet hoe het heet, heeft het een naam?) tussen mijn wenkbrauwen zo hard samengeknepen wordt dat het tintelt; zo’n stevige frons dat mijn neusvleugels oprekken; zo’n stevige frons dat mijn bovenlip er nerveus van raakt en zichzelf ook aanspant. Ik ontspan wanneer ik zie dat Papis me vragend aankijkt. Een fronsrimpel hoeft hij nog niet op mijn gezicht te zien. Zou hij daar op afknappen? Een jong persoon met een fronsrimpel? Ik heb hem nog steeds niet verteld wat ik voor hem voel. Elk jaar word ik ouder, en groeien we dichter naar elkaar op het basketbalveld maar ook elk jaar wordt hij ouder en komt hij dichterbij het fenomeen ‘trouwen en kinderen krijgen’. Hij is bijna jarig, volgende week wordt hij zesentwintig. Dan is hij niet meer negen jaar en acht maanden ouder maar tien… Nee, dan is hij nog steeds negen jaar en acht maanden ouder dan ik ben, maar voor de buitenwereld klinkt zestien en zesentwintig erger dan zestien en vijfentwintig…

Papis komt steeds dichterbij, hij loopt niet, hij zweeft. Hij lijkt door het zand gedragen te worden naar zijn bestemming. Met elke stap die hij dichterbij komt, wordt zijn glimlach breder en breder. Niet eng-breed, maar charmant-breed. De wind doet zijn wit met blauw geruite blouse bewegen als golven. Wanneer die plat op zijn lichaam land, en ik mijn ogen een beetje samenknijp en de focus op zijn lichaam leg, zie ik de lijnen van zijn silhouet. Ik zal het maar niet hardop zeggen, dat is fout. Mama zegt dat er niet zo gedacht mag worden, maar ik denk dat het normaal is, toch? Ik ben een vrouw, al sinds ik voor het eerst ongesteld werd zei papa dat ik een vrouw ben en dat ik moet oppassen voor jongens. Niet dat ik geen vriend mag hebben, dat mag wel, maar we mogen dan niet alleen in een ruimte. Een date is altijd thuis, tussen de familie. En het is altijd de man die langskomt. En als het serieus wordt, of je kan je niet inhouden, dan ga je trouwen en kan je doen en laten wat je wil.

‘Eh Papis! Mangui nii4’ roept Sydia uit het schapenhok. Papis stopt en kijkt om. Hij steekt zijn hand op naar mij met een nog steeds charmante lach, draait zich om en loopt naar Sydia. Ik heb niet eens de kans gehad om iets terug te zeggen. Ik zwaai terug met een glimlach. Hij was al zo dichtbij, als hij nog zo’n vier of vijf stappen had gezet, had ik een kort gesprek met hem aan kunnen knopen. We hadden het dan waarschijnlijk over het aankomende toernooi gehad. Dit is vaak het onderwerp waar we lang over praten, basketbal.

Ik leun tegen de boom, sluit mijn ogen en geniet van de rust om me heen. De kinderen zijn weg, naar het strand met hun moeders. Ook wel fijn zo’n rustige zondagmiddag. De wind streelt mijn wangen. Van een briesje naar een milde aanraking naar een lichte kus op mijn wang. Ik doe mijn ogen open en zie dat Papis naast mij onder de boom zit. Hij kijkt me liefdevol aan. De blik in zijn ogen is teder, warm, welkom, toegankelijk… nog zachter dan ik gewend ben van hem te zien. Weer was ik zo weggezakt in mijn gedachten dat ik hem niet aan hoorde komen. Hij zit nu zo dichtbij, ik kan hem aanraken. Ik kan hem ruiken. Hij ruikt naar regen, een zomerse regenbui. Het heeft niet geregend, maar toch draagt hij die geur. Een mengeling van zijn deodorant en zijn zweet. De geur van regen is heel typerend. In het regenseizoen blijft die specifieke geur altijd hangen omdat het elke dag zo warm is en omdat het bijna elke dag hard regent. Ik kijk op wanneer Papis tegen mij aanleunt. Zo dicht bij mij heeft hij nooit gezeten. Zo dicht bij mij mag hij eigenlijk niet zitten. Ik word er nerveus van. Dat valt hem op, hij pakt voorzichtig mijn hand vast. Het is niet dat ik niet wil dat hij mijn hand vast pakt, maar toch trek ik de mijne terug. Wat zou papa wel niet denken als hij ons zo ziet. Mama zou waarschijnlijk een slipper naar mijn hoofd gooien en Papis wegsturen. Wat zou de rest wel niet denken als ze ons zo intiem zien? Hij glimlacht, staat op en loopt weg, zo maar, ineens. Heb ik iets kapot gemaakt? Heb ik onbedoeld onze nog niet bestaande relatie om zeep gebracht? Ik voel een traan over mijn wang lopen. Ik heb nog nooit om een jongen gehuild. Nog nooit. Hoe kan het dat mijn hart zo samengeknepen wordt, tot barsten toe?

Ergens is het jammer dat ik, in alle vrijheid die ik heb, niet de ruimte heb om dicht bij degene te zijn die ik naast me wil hebben. Ik mag veel: sporten, westerse kleding dragen, uitgaan (binnen bepaalde grenzen). Mijn zussen mogen dat niet. Wanneer ze tot laat uitgaan en de deur op slot zit wanneer ze thuis komen, dan springen ze over de muur, ze durven niet aan te kloppen. Papa is een lichte slaper. Toen Aïcha, mijn één na oudste zus van acht en twintig, een keer thuis kwam nadat de deur dicht was en aanklopte, deed papa open. Het was iets van elf of twaalf uur. Papa was boos, maar hij bleef kalm. De volgende dag kreeg ze straf en moest ze twee dagen lang al het huishouden doen. Het is een groot huis, gevuld met kinderen en ouders die op alles op- en aanmerkingen hebben. Twee dagen lang alle boodschappen doen, alle drie de dagmaaltijden koken, schoonmaken en met de hand de was doen in een huis waar ongeveer twintig mensen wonen is nogal een grote klus.

Ik heb dat nooit, ik mag vaak van papa op feestdagen naar vrienden toe, ook op niet-feestdagen mag ik naar vrienden en daar blijven. Wel moet ik voor de klok twaalf slaat thuis zijn. Net assepoester. Een voordeel van een papa’s kindje zijn maar ook een nadeel, want hierdoor ben ik het zwarte schaap waar niemand in huis mee om wil gaan. Gelukkig heb ik vrienden, dus ben ik niet alleen… en toch voel ik me vaker dan ik wil heel eenzaam.

1) Glorieus en Verheven is Hij
2) Als dat niet het papa’s kindje is!
3) Senegalese bladerthee
4) Hey Papis! Ik ben hier.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,