Sinds kort kan ik dus op bezoek bij de doden. Of liever gezegd, bij één dode: Zita, de ex van mijn vader. Gewoon overdag. Ogen dicht, ogen weer open, en ik ben in de bezoekersruimte, waar zij vervolgens ook arriveert.
Zita was rond mijn twaalfde een paar jaar lang mijn vaders vriendin. Mijn bonusmoeder, zou ik haar nu noemen. ‘Bonusfamiljen’ is een term die ik ken uit het Zweeds, en die sympathieker klinkt dan ‘stieffamilie’. Ik vind het een goede term voor Zita, omdat ze altijd weigerde te stiefmoederen. ‘Ik vrij met je vader,’ zei ze, ‘maar we spelen geen vadertje en moedertje.’
Er zijn genoeg doden die ik liever zou tegenkomen in de bezoekersruimte. Mijn eigen moeder bijvoorbeeld, maar die laat zich niet zien. Zita wel.
We zitten tegenover elkaar. Dit keer staat er een schaakbord voor ons klaar. Zita heeft wit en ik zwart; ik wacht op haar opening.
Bij een ontmoeting in het hiernamaals had ik een heel ander decor in gedachten: een Engelse landschapstuin of een huis in Tudorstijl; antieke meubels, wolken en decoratieve dieren. Zo is het niet. De bezoekersruimte is een tochtig appartement in DDR-stijl, met industriële stoelen waar je niet al te lang in wilt blijven zitten omdat je dan pijn aan je kont krijgt. Er ligt een touwerig tapijt met slijtplekken. Archiefkasten langs de wanden, op slot. Ramen zonder uitzicht.
Zita opent met de koningspion, twee stapjes naar voren, ik doe hetzelfde.
Zij ziet er nog hetzelfde uit, met haar zwarte kleren en turquoise oogschaduw, en uit haar laserblik leid ik af dat haar persoonlijkheid ook hetzelfde is gebleven. Over mij heeft ze niets gezegd, terwijl ik sinds haar dood toch behoorlijk ben veranderd. Nu ik haar kan opzoeken, wil ik dat mijn bezoek wat oplevert. Iets te weten komen. Over de dood in het algemeen, over mijn vader (al leeft die nog, zonder iets los te laten), over mijn moeder zelfs, misschien.
Wat mij tegenvalt uit dat hiernamaals is de oppervlakkigheid. De doden, weet ik inmiddels, hebben toegang tot de grote denkers. Wetenschappers, filosofen, kunstenaars, Zita’s eigen linkse denkers, Marx, Brecht, enzovoorts, ze zijn er allemaal. Dat zou toch een feest moeten zijn.
Niet voor Zita. ‘Saaie figuren zijn het. En uitsluitend met zichzelf bezig. Ik zou weer onder de platanen willen zitten. De zee in lopen in m’n blootje. Ik kan alleen herinneringen ophalen, over vroeger vertellen, wat heb ik daaraan? Niemand die een keer naar mij luistert.’
We schuiven allebei nog een pion naar voren en dan begint Zita haar stukken te ontwikkelen. Koningin en paard. Ik wacht daar nog even mee, mijn pionnen moeten elkaar dekken en de belangrijkere stukken houd ik achter de hand. Zo snel je koningin ontwikkelen, ik weet niet of dat verstandig is.
Ze heeft me niks te vertellen over de grote vragen. Geeft niet, dan stap ik over op andere vragen: Zita, wat heb je in hemelsnaam met mijn vader uitgevreten? Zo slecht is hij toch niet?
Ik heb iets over het hoofd gezien want een van mijn pionnen wordt geslagen. Ik schuif een andere naar voren.
Zita had geen kinderen, als je mij niet meerekent – en je moet mij zeker niet meerekenen. Ze woonde voor haar dood afwisselend in Amsterdam en in Frankrijk; in de Provence had ze een huisje waar ze ’s zomers een tweede leven leidde, zonder mijn vader.
Op mijn zestiende mocht ik voor het eerst alleen met vakantie, naar een vriendin in de Elzas. En omdat zijn relatie met Zita al een paar jaar geleden beëindigd en met behulp van therapeuten verwerkt was, belde mijn vader haar om te informeren of zij mij kon helpen. Elzas lag op de route dus ik kreeg een lift.
Ik was inmiddels vijftien centimeter langer dan toen ik haar voor het laatst gezien had en ik had een grote mond, maar voor Zita was ik nog steeds beducht. Op de dag van vertrek stond ik met mijn rugzak op haar te wachten op de parkeerplaats van mijn woonerf, daar zou ze me oppikken in haar niet te missen Renault bestelbus.
Ze leek vergroeid met die bus. Kleedjes op de hoge voorbank, stickers op het dashboard, matrassen en tassen achterin; aan het contactslot schudden de gezichten uit de jaren zeventig. En Zita maar gas geven.
Tot we bij Thionville met een bumperklever te maken kregen. Ze keek in de achteruitkijkspiegel. Kin vooruit, frons in het voorhoofd. Achter ons op de tweebaansweg reed een ongeduldige BMW die niet kon inhalen. Ze trapte hard op de rem, ik schoot naar voren.
‘Zita!’
Via de achteruitkijkspiegel schold ze hem uit: ‘Dan moet je maar niet aan mijn kont kleven. Kwast!’
Ze stoof vooruit, en bleef gas geven.
‘Moet je niet opschakelen?’ vroeg ik,’ je maakt veel te veel toeren. Papa zegt…’
‘Wil jij soms rijden?’ Ze wierp een griezelig lange blik naar mij zonder gas terug te nemen; ik hield mijn mond.
Vijf seconden later leek het hele gebeuren uitgewist. Er klonken vrolijke chansons uit de cassettespeler, Zita neuriede, straalde en grabbelde een Ricola uit het dashboardbakje, ook één voor mij.
‘Ricolaaaaa. Sabbelen, dear, niet bijten!’
Het was alsof ik nog in de modder lag te glibberen terwijl zij allang aan de kant was geklommen, gedoucht en aangekleed. Parfummetje. Ze keek me weer even aan. Speciaal teruggekomen om mij in het moeras te zien liggen.
Kijk, daarom vertrouwde ik haar niet.
Zita staat ineens met loper, paard en koningin midden op het bord terwijl ik nog geen stukken ontwikkeld heb. Speelt ze vals? Geeft niet, ze mag me verslaan.
‘Doe je nog iets?’ vraagt ze.
‘Natuurlijk.’ Ik stuur een paard het veld op.
Door de Oostblok-setting vraag ik me af of het hiernamaals iets persoonlijks is. Voor ieder een eigen eeuwigheid. Ik zag Zita bij leven niet schaken, maar het spel past bij haar mentaliteit.
Mijn vader schaakte vroeger ook met mij. Hij was geïnspireerd door het verhaal van de zusjes Polgar: Judit, Zsuzsa en Sofia werden door hun vader thuisgehouden van school, volgden een regime van acht uur schaken per dag, en werden opgeleid tot grootmeesters die internationale toernooien wonnen. Vooral Judit is verder gekomen dan welke vrouwelijke schaker ook. De zusjes speelden niet voor het vrouwenklassement, dat verbood vader Polgar; ze moesten met de mannencompetitie meedoen, iets wat mijn vader geweldig vond. Ik schaakte als kind heel aardig (en nog steeds), al werd het snel duidelijk dat ik geen Polgar-zusje was.
Zita speelt agressief. Ze stuurt haar koningin alle kanten op, en als ik die probeer terug te dringen, vlucht ze naar voren. Liever een damesoffer dan een terugtrekkende beweging. Zita heeft geen oog meer voor haar omgeving, merk ik, ze gaat op in het schaakspel zoals je in het dagelijks leven zelden in iets opgaat. Behalve als je Polgar of Kasparov heet, natuurlijk. Of een computer bent. Of een dode, blijkbaar.
‘Je schaakt ontzettend goed, Zita’ zeg ik.
Ze reageert niet.
Ik leg mijn koning neer, om haar gunstig te stemmen; een beter moment om haar te ondervragen komt er niet.
‘Hoe is het nou?’
‘Hoe is wat?’
‘Om dood te zijn.’
‘Het is net even anders. Ik kan hier alles, maar het is niet voor het eggie.’ Ze kijkt terneergeslagen.
‘Je kunt toch doen alsóf het echt is, Zita?’ vraag ik.
‘Typisch een opmerking van iemand die nog niet dood is.’
‘Je kunt er toch wat van máken hier.’
‘Jij hebt makkelijk praten.’
‘Leg het me dan uit.’
‘Luister. Ik kan hier een sneltekenaar worden, een triatlon doen, de Elo-rating van Kasparov halen. Dat heeft allemaal geen zin. Het zou niet geldig zijn.’
De doden zijn eenzaam, denk ik. Mijn dode is dat in ieder geval wel. Zita, bedoel ik. Mijn andere dode is mijn moeder, en die tref ik niet. Ik denk dat mijn echte moeder nooit op bezoek komt omdat zij er zelf niet in geloofde. Ze heeft bij het sterven het vakje ‘hiernamaals’ niet willen aanvinken, en misschien is het dan inconsistent om vervolgens wel in een bezoekersruimte op te duiken.
Ik ontmoet Zita nog een paar keer. Zonder succes. Ze wappert mijn vragen weg en dist verhalen op. Maar ik heb geen behoefte aan smokkelmethodes, casinostrategieën, karategeheimen. Ik ben gestopt met luisteren. En sindsdien is ze niet meer verschenen. Toch blijf ik doorgaan met mijn bezoeken: ogen sluiten, ogen weer openen. Net zo lang tot ik in een andere ruimte terechtkom.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.