Zal ik gewoon beginnen? Ik begin gewoon.
Ik ben hier uit eigen beweging naartoe gekomen ook al heb ik niets met dat gewroet in mijn geest, niemand heeft mij gedwongen. Natuurlijk hebben we het er wel over gehad, Vos en ik. Ze vond ook dat ik moest gaan, maar ik ben hier voor mezelf. Omdat ik hier zelf wil zijn, bedoel ik, want ik ben hier ook voor Vos. Vooral voor Vos.
Er zijn geen geldige excuses voor het bedriegen van je vrouw, hooguit verzachtende omstandigheden. Afgaande op haar stortvloed aan verwensingen is Vos het daarover niet met me eens. Het ding is, je kunt onmogelijk voorspellen hoe je zult reageren wanneer je oog in oog komt te staan met je verleden. Dat is precies wat er gebeurde in Las Vegas. Na achttien jaar, drie maanden en veertien dagen stond Rob Stienen voor mijn neus. Hij was geen spat veranderd.
Dat heb ik net pas uitgerekend hoor, hoelang we elkaar niet hadden gezien, op de fiets hiernaartoe.
Vos is mijn vrouw en ik hou van haar. We hebben een zoon, Arend. Hij weet nu al dat hij paleontoloog wil worden. Hij is zeven. Zelf ben ik nog zoekende, ik ben zesendertig. Op mijn kaartje (sinds kort heb ik een kaartje) staat in krulletters: Felix, Experience creator. Aan achternamen doen ze niet meer tegenwoordig. In de praktijk bedenk ik dingen zoals midgetgolfbanen of zwemparadijzen met een bijzonder thema: de Egyptenaren, outer space, piraten door de eeuwen heen. Soms haal ik daar plezier uit. Ik zou liever muziek maken, maar we zijn gezond, dat is het belangrijkste. Ik denk erover om te stoppen met drinken, na Arends verjaardag, na de vakantie. Onze tuin is verwilderd, maar dat is een keuze. Het huis is koud in de winter, daar zouden we iets aan moeten doen, isolering, dubbele beglazing, dat zou het opstaan makkelijker maken. Het huis is niet af, maar een huis is nooit af. Als het af zou zijn, konden we er alleen nog maar in gaan zitten wachten op, ja, op wat?
Ik moest ernaartoe voor mijn werk. Moest ja. Las Vegas is een vijandige omgeving voor iemand zoals ik. Was ik daar maar op voorbereid geweest.
Het liefst zit ik een beetje te klooien achter mijn laptop en luister ik naar lezingen over de bestorming van de Bastille of over vogels die hun koers bepalen door middel van kwantumbiologie. Ik heb drie vrienden van wie ik er een al anderhalf jaar niet heb gesproken. Vos is daar heel anders in. Die onderhoudt haar vriendschappen alsof het kostbare sieraden zijn die regelmatig moeten worden opgepoetst. Ik en mijn vrienden gaan gewoon verder waar we gebleven waren, de tijd tussen twee ontmoetingen bestaat niet. Daarom is Vos zo boos. Of nee, ongerust is een beter woord. Ze denkt dat het tussen mij en Stienen ook zo is gegaan. Dat we het hebben opgepakt waar het ooit stopte. Dat idee krijg ik niet uit haar kop.
We mochten een podium ontwerpen voor een festival op de Las Vegas Motor Speedway. Honderdduizend meisjes in neonkleurige bikinietjes en sportschooljongens met ontblote bovenlijven. Deze trip zou een eerste kennismaking zijn met de Amerikanen die het festival organiseerden. Ons hele team stond te springen om te gaan, maar omdat ik precies de dingen had geroepen die aansloegen bij die Amerikanen maakte ik plotseling, ongewild en ongevraagd, deel uit van de afvaardiging naar Sin City.
Ik wist dat Stienen gelegerd was op Nellis Air Force Base, pal naast de Motor Speedway. Dat is alles. Nee, niet opgezocht, via via. Geen idee wat hij daar doet, daar heb ik me verder niet in verdiept. Vroeger wilde hij F-16-piloot worden, misschien heeft hij zijn droom eindelijk waargemaakt.
Rob Stienen is een afgesloten hoofdstuk. Kon ik hem tegenkomen daar? Natuurlijk is die gedachte door mijn hoofd geschoten, daar zal ik niet over liegen. Maar hoe groot was de kans dat het daadwerkelijk zou gebeuren?
Tijdens de reis ernaartoe begon het al. We stonden uren stil op het vliegveld van Houston omdat er iets mis was met de motor. Ik ben geen held met vliegen. Op die vlucht naar Vegas dronk ik whisky tot de stewardess me niets meer wilde geven, even dat scherpe randje eraf. Op McCarran International Airport werd ik uit de rij gepikt door een douanier met gouden epauletten op zijn schouders. Was het iets met mijn paspoort? Openbare dronkenschap? Had iemand drugs in mijn koffer gestopt? Zijn gezicht verraadde niets.
Ik werd opgesloten in een kantoor zonder ramen, samen met een Chinees stel dat nauwelijks Engels sprak. Onze telefoons en paspoorten moesten we inleveren. Het stel had een peuter bij zich die lag te slapen in zijn buggy, tot die douanier het kind begon te fouilleren. Zelfs zijn luier moest uit. Het gedrein ging over in het soort huilen waarvan je zeker wist dat het voorlopig niet zou stoppen. Onze bagage werd uitgeplozen, honden snuffelden in onze kruizen. Guilty until proven innocent. Uiteindelijk moesten ze me laten gaan. De Chinezen zaten er nog, murw en bleek. Het was tien uur ’s avonds.
De aankomsthal was uitgestorven. Eindelijk kon ik mijn telefoon aanzetten. Welcome in Las Vegas, Nevada. De berichten stroomden binnen. Waar ik bleef, dat ze hadden gewacht, nog langer hadden gewacht, maar dat ze uiteindelijk waren gegaan. Of ik zelf naar The Golden Nugget kon komen. In de taxi ving ik een glimp op van het glittercircus. In een aquarium zwom een zeemeermin met schelpen op haar borsten, Darth Vader was net getrouwd met prinses Leia en voor de Eiffeltoren stond een kale man met een geel parapluutje in alleen een tuigje waaraan blote babypoppen waren bevestigd, miniversies van hemzelf. Ik had buikpijn. Urenlang opgevouwen in zo’n vliegtuig zitten is niet goed voor iemand van mijn lengte. Even dacht ik dat ik Rob Stienen zag verdwijnen in een casino, maar dat verbeeldde ik me natuurlijk.
De airconditioning in mijn hotelkamer stond te blazen op de hoogste stand. Het bed was zo zacht dat ik voorgoed wilde blijven liggen tussen de donzen kussens en gesteven lakens.
Een klop op de deur, mijn collega. Of ik me klaar wilde maken voor het diner. Het was elf uur, voor mijn interne klok acht uur ’s ochtends, het laatste waar ik behoefte aan had was een diner. ‘Geen honger!’
‘Haha, heel grappig.’ Of ik een beetje op kon schieten, de limousine stond te wachten.
U vraagt zich vast af wanneer ik to the point kom. U heeft niet alle tijd van de wereld. U probeert erachter te komen waarom ik mijn vrouw bedroog, dat is uw missie. Dat begrijp ik. Maar eerlijk gezegd gaat dit niet over haar, of over ons. Natuurlijk zijn er soms dingetjes tussen Vos en mij, die zijn er in de beste relaties. U gaat mij niet vertellen dat er bij u geen dingetjes zijn. Ik bedoel, je kunt altijd wel iets bedenken om over te klagen.
Wij zeggen soms grappend dat we elkaar alleen maar tegenkomen op de trap, als de ene de deur in en de ander de deur uit gaat. Zit daar een kern van waarheid in? We verliezen elkaar soms een beetje uit het oog. Ja. Is dat een reden om de ander te bedriegen? Nee. We hebben allebei nog een leven buiten het gezin. Godzijdank. Dat symbiotische wat je bij sommige stellen ziet… Nee, Vos heeft hier niets mee te maken. Ik hou van haar. Had ik dat al gezegd?
Het was de plek. Iedereen kent de beelden van neonverlichte, met psychedelische tapijten, fruitautomaten, blackjacktafels, Svarovskikroonluchters, Elvislookalikes, gogodanseressen en marmeren torso’s volgestouwde casino’s. Ze zitten in ons collectieve bewustzijn. Verontreiniging van het brein. Maar wat niemand je vertelt is wat die plek met je hoofd doet. Als je naar jezelf kijkt in de spiegel herken je je eigen gezicht niet meer.
Vos begreep dat niet. Logisch. Het is voor een driedimensionaal wezen nu eenmaal niet mogelijk om zich een voorstelling maken van de vierde dimensie. Dat vond ze een slap excuus.
Voorbedachten rade? Hij is getrouwd, ik ben getrouwd. Ik had zijn nummer niet eens. Anders had ik hem misschien een berichtje gestuurd, for old times sake. In ieder geval niet met de intentie om, nou ja.
Het restaurant lag op het dak van een vijftig verdiepingen tellend hotel en was ingericht als oase, compleet met zandstrand en zwembad. Obers in witte smokings serveerden Wagyu beef op zilveren schalen. Op het toilet trok ik het colbert en de stropdas aan die mij bij de entree discreet waren toegestopt. Ik durfde niet naar mezelf te kijken, bang dat mijn spiegelbeeld me zou verraden.
De ene gang na de andere werd geserveerd, met telkens een andere wijn erbij. Hele stukken avond sloegen los en spoelden weg. Een gesprek over Detroit techno ging ineens over de bil-implantaten van een of andere celebrity, toen over Buzz Aldrin en het inbakeren van baby’s. Was ik het die zo onsamenhangend zat te wauwelen? Ik wist het niet. Ik wist heel weinig op dat moment. Ik was al zesenderig uur wakker, dat gebeurt me nooit meer tegenwoordig. De laatste keer was toen Arend geboren werd na een marathonbevalling van vierenveertig uur. Het was alsof iemand een riem om mijn hoofd had gesnoerd en die steeds strakker aantrok.
De limousine bracht ons naar een pompeus gebouw met een leeuw ter grootte van een woonhuis voor de ingang. Club Hakkasan. Bij de ingang stond een rij, maar zodra de uitsmijters zagen met wie we waren werden er knikjes uitgewisseld, ging er een poortje open en loodste een portier ons via een zijingang rechtstreeks naar de vipruimte, waar halfnaakte meisjes op rollerskates champagne rondbrachten en er coke werd gesnoven van spiegelglazen tafeltjes.
Ik had erover kunnen liegen tegen Vos. Dan had ik hier nu niet gezeten. Dan was er überhaupt geen probleem geweest. Liegen doe ik makkelijk, het is een tweede natuur. Zo heeft Vos jarenlang geloofd dat ik ooit een vriendin had die Tosca heette en twee meter vijf was, en dat mijn ouderlijk huis dusdanig was aangevreten door termieten dat het op een dag zomaar de grond in zakte. Dat soort dingen zuig ik uit mijn duim, gewoon voor de lol, omdat ze zo goedgelovig is. Daarna vergeet ik dat ik ze heb gezegd. Als Vos erachter komt dat ik haar voor de gek heb gehouden gaat ze stampvoeten. Dat vind ik dan weer grappig. Het is maar geplaag natuurlijk.
In dit geval was liegen niet eens nodig, ik had alleen maar hoeven verzwijgen wat er gebeurd was. Maar dat heb ik niet gedaan. Dat mag u opschrijven hoor, dat is belangrijk. Ik dacht: Vos begrijpt dit. Zij begrijpt mij, want zij hoort bij mij en ik hoor bij haar. Ziet u? Het bewijs dat het allemaal niets betekende.
Als ik had geweten wat het teweeg zou brengen, had ik het niet verteld. Dat was beter geweest voor iedereen. Vos heeft nogal gevoel voor drama, daarom zit ik nu hier. Nee hoor, geintje. Laten we het erop houden dat ze het een goed idee vond dat ik met iemand ging praten.
Nu logeer ik bij een vriend, om haar wat ruimte te geven.
Een meisje op rollerskates kwam op mijn schoot zitten. Ze lachte en tuitte haar rood gestifte pijpmondje. Ik duwde het kind van me af, stond op en glipte weg van het vipdeck. Doffe bastonen dreunden door tot in mijn maag. In de zaal hing een dikke mist. De dansvloer was een mierennest. Mensen krioelden langs, door en over elkaar heen. Handen op billen, borsten met weinig stof eromheen, een dak van groene laserstralen. De lucht was zwaar en vochtig als in een jungle. Iets glibberigs in mijn oor. Ik vond een trap en klom naar boven. De hitte zoog zich aan me vast als de zuignappen van een octopus. Ik leunde over de reling, probeerde me te concentreren op mijn ademhaling. Aan het gegil te horen werd er een bekende sample door de beat gemixt. Het dreunde, stampte, kolkte, pompte en beukte alsof alles en iedereen dood moest.
‘Felix van Gansewinkel!’ riep iemand in mijn oor.
Nog voor ik me omdraaide wist ik dat hij het was.
De meeste mannen krijgen een bierbuik als ze tegen de veertig lopen, Stienen niet. Zijn gemillimeterde kop, het gespierde lijf en die glimlach waarmee hij je altijd wist over te halen, wat voor krankzinnigs hij ook in petto had. Alles was nog precies zoals toen.
Hij keek me aan alsof hij een ufo zag landen. Ik weet nog dat hij me vastpakte, zijn handen op mijn schouders. Toen moet ik in elkaar gezakt zijn. Ik herinner me weinig van daarna. Niet dat hij me die club uit droeg, niet dat een taxi ons naar het hotel bracht. Zelfs van wat er die nacht tussen ons gebeurde, herinner ik me niet veel. En wat ik me wel herinner, nou ja, dat weet u. Daarom zit ik hier.
Dat was het. Meer heb ik er niet over te vertellen. Vroeger was Rob Stienen mijn vriend. Die nacht in Vegas was hij mijn redding. Op 8.598 kilometer van huis, in dat megalomane pretpark in de woestijn, waren we heel even samen. Nu ben ik weer thuis, bij Vos, als ik dat nog thuis mag noemen tenminste.
Dat hoeft u trouwens niet op te schrijven in uw boekje hoor, van die kilometers. Dat heb ik net pas opgezocht.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.