papieren helden

FB

De Conradstraat

De pitbull-terriër heeft Moos te pakken, een kleine zwarte hond. Grommend zet de terriër zijn tanden in Moos’ onderkaak. Er vallen rode druppels op de grond.

‘Doe dan toch iets,’ roept Karin, ze zwaait met haar armen, ‘hij laat hem nooit meer los.’ We kijken besluiteloos toe.

Max, de kachelsmid komt aangelopen, hij pakt de pitbull bij zijn achterpoten. ‘Hop,’ zegt hij en smijt beide aaneengeketende honden het kanaal in.

Hun koppen maken kringen in het water.

Er is iemand in de lift gaan wonen, Marion heet ze, hij doet het toch niet. Ons heeft ze niks gevraagd.

Ik trek de liftdeur open en zie haar op de grond zitten.

Ze kijkt me onbewogen aan, een waterige blik achter klonterig rood haar, een met puisten be dekt gezicht. Ze draagt een groene jurk met kleine witte bloemen.

Ik krijg geen woord over mijn lippen, we kunnen haar onmogelijk wegsturen. Tussen haar hebben en houwen, dekens, plastic flessen, een kapotte handspiegel, tijdschriften en kledingstukken, verspreid over de grond, broedt ze als een kip.

‘s Nachts gooit Jürgen zijn inboedel uit het raam, hij woont in het gebouw naast ons. ‘Verdomde klootzakken,’ schreeuwt hij, het galmt na tussen de gevels.

Een televisietoestel spat uiteen op de klinkers, er volgt een leunstoel, zijn elektrische gitaar, een paar kastplanken en boeken, vuilniszakken met kleren, lege bierflessen.

De slagplaat van de gitaar glimt in het lantaarnlicht.

Het motregent, alles raakt langzaam doorweekt.

De lage winterzon legt lichtstrepen tussen de gebouwen. Theo, kaalgeschoren, met brede ribbenkast, staat wijdbeens voor het portier van een stilstaande auto. Er zit een dame op de passagiersstoel.

‘Hoer,’ schreeuwt hij, hij maakt zijn gulp open en haalt zijn lid tevoorschijn. Hij richt op haar, de urine loopt langs de autoruit naar beneden.

De dame kijkt de andere kant op, haar oorbel trilt.

Iemand heeft de straatklinkers verkocht, een vrachtwagen komt ze halen. Aan de kade ontstaat er een modderige vlakte, een roestige motorbakfiets zakt weg in het zand, een stuk landbouwplastic waait tegen de muur. De lelijke eend van Job ligt op zijn kant.

In een afzetting van olietonnen en stukken hout, rollend in zijn eigen mest, scharrelt het grote beest, vleeskleurig en zwart gevlekt. Woest snuivend komt het naar me toe.

‘Als ze het terrein op durven komen,’ zegt Martin, ‘dan nemen we ze te grazen.’

‘We zullen ze mores leren,’ beaamt Robert.

Hun gezichten lichten op bij het kampvuur.

‘Zo is het,’ zegt Max, hij werpt een spoorbiels op de vlammen.

De lampen van het industrieterrein aan de overkant weerkaatsen in het water.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,