Hijgend jogt hij door het park. Een jonge vrouw komt hem tegemoet fietsen. Haar bovenlijf gaat bij elke pedaaldraaiing heen en weer alsof ze haar stuur vooruit wil duwen. De mouwen van haar jasje heeft ze bij beide armen iets omhoog geduwd. Ze doet hem denken aan de dame op het iconische affiche We can do it! dat vrouwen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog opriep om te komen werken in de wapenfabrieken. Op de plek waar hij wil oversteken, mag hij even stilstaan omdat er twee auto's aankomen. De neiging om achterom te kijken onderdrukt hij. De vermoeidheid zakt niet. Nadat ze voorbij zijn, probeert hij weer verder te rennen maar na honderd meter moet hij stoppen. De fut is eruit. Toch zet hij weer aan. Het piept en kraakt, maar vanaf dit punt naar huis wandelen is zijn eer te na. Hij duwt zijn mouwen omhoog en probeert een knop om te zetten.
Niet aanstellen. Het valt best mee. Straks koffie.
Vroeger dacht hij dat hij soepel bewoog tot hij een filmpje van zichzelf zag. Daar ging houten klaas. Had hij het maar nooit gezien. Heel veel moet een mens niet van zichzelf zien of horen. Als hij als kind extra hard wilde rennen, veranderde hij zijn vuisten in vlakke handen die door de lucht sneden. Hij dacht dat het weerstand zou verminderen. Nu weet hij hoe stijf hij rent. De snelheidsmaniak die hij als kind dacht te zijn, is hij nooit geweest. Met zijn voet schopt hij tegen een omhooggekomen wortel. Hij struikelt en belandt via handen en knieën op zijn buik.
*
Vandaag, precies twee jaar geleden, lag mijn zoon dood in zijn bed. De avond daarvoor was hij met Josh naar een feestje gegaan. Ik had die bewuste nacht voor het slapengaan een slaappil genomen en oordopjes in gedaan, omdat ik de volgende dag, vroeg in de ochtend, een belangrijke afspraak had staan. Nu weet ik niet eens meer waar ik heen moest. Zeventien was hij. Doodsoorzaak: watervergiftiging.
Toen ik ‘s avonds na mijn werk weer thuiskwam, zag ik dat het ontbijtbordje dat ik die ochtend voor hem had klaargezet niet was gebruikt. Onmiddellijk ging ik naar boven en klopte op zijn slaapkamerdeur. Toen hij niet reageerde, deed ik de deur open en zag hem liggen. Direct wist ik dat hij dood was, dat voel je. Toch belde ik 112 omdat ik niets anders wist te doen. Ik opende de voordeur en ging bij Bart zitten, legde mijn hand op zijn voorhoofd. Steenkoud was zijn doodstille lichaam. Ik sloot mijn ogen en probeerde wakker te worden, maar elke keer als ik mijn ogen had geopend bleef ik naast mijn dode zoon zitten. Ik hoorde gestommel op de trap. De anderen namen het over terwijl ik in huilen uitbarstte op de schouder van een wildvreemde.
Het bankje waar ik vaak op ga zitten, staat voor de helft in de zon. Met mijn vingertoppen voel ik aan de planken. Droog. Als ik met mijn linkerhand even houvast zoek om me neer te zetten, voel ik dat het hout nog een beetje vochtig is in de schaduw. Het zal niet lang meer duren voordat het daar ook droog is.
Natuurlijk is Bart elke dag dood, maar op zijn sterfdag voelt het toch zwaarder. Net als de dag van zijn geboorte. Soms voel ik zijn hand op mijn schouder. Het is onzin, maar het troost me. Na de uitvaart heb ik Josh nog twee keer gezien. De eerste keer vertelde hij me dat hij niets gemerkt had aan Bart toen hij naar huis ging. Ik luisterde alleen maar. De tweede keer vroeg ik wat ze die avond gebruikt hadden. Josh beweerde dat ze maar één pilletje hadden genomen. Ik geloofde hem niet en hij zag dat ik hem niet geloofde. Daarna is hij niet meer langsgekomen.
Op het bospad zie ik een man van een jaar of vijftig hardlopen. Zijn stijve lichaam protesteert tegen de krachtsinspanning. Zijn voeten schuifelen bijna over het pad. Ik hoor een tik en zie hem voorover vallen. Handen vooruit, knieën gebogen. Daarna is hij uit het zicht. Ik wacht tot hij weer opstaat maar er gebeurt niets. Ik sta op van mijn bankje en loop naar hem toe. De man ligt zwaar ademend op de grond.
‘Gaat het?’
Hij beweegt niet. Geen idee wat ik moet doen. Met mijn vingers frunnik ik aan de knoopjes van mijn mouwen. Als ze los zijn duw ik ze omhoog alsof ik iets zwaars moet doen.
‘Zal ik u even overeind helpen?’
Hij kreunt. ‘Heeft u pijn?’
Ik loop om hem heen om zijn gezicht te bekijken. Als hij me aankijkt, komt er een klein lachje op zijn gezicht. Ik herhaal mijn eerste vraag en dan knikt hij. ‘Zal ik u helpen overeind te komen?’
‘Graag.’ Het eerste woord uit zijn mond. Hij gaat zitten. Met mijn handen onder zijn oksels trek ik hem overeind. Hij klopt zijn knieën af en zegt: ‘Even dacht ik dat dit het was.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Dat het hier stopte. Mijn leven, bedoel ik.’
‘Het kan zo voorbij zijn. Meestal op het moment dat je er geen rekening mee houdt.’
Hij glimlacht. ‘Ervaring mee?’
Ik besluit terug te lachen.
‘Toen ik mijn ogen opendeed, zag ik u. Een engel met opgestroopte mouwen. U bracht me terug naar hier.’
‘Denkt u?’ Ik steek mijn hand uit. ‘Karina.’
Eerst veegt hij zijn hand af aan zijn broek en pakt dan mijn hand. ‘Bart.’
*
Alsof ter plekke al het bloed uit haar gezicht verdwijnt. Hij moet haar bij de bovenarmen pakken om te voorkomen dat ze valt. ‘Sorry,’ zegt hij.
Hij begeleidt haar naar het eerste bankje dat hij ziet.
‘Waarom? Geen sorry alsjeblieft.’
Samen kijken ze naar de plek waar hij net gevallen was.
‘Kan ik iets voor je doen?’ vraagt hij.
‘Blijven en even niets zeggen.’
*
Bart zit naast me op de sterfdag van Bart. Na de eerste schok biedt het me troost. Zijn houding straalt rust uit alsof we elkaar al jaren kennen. Ik weet nog niet of ik meer wil vertellen, maar mijn mond is de gedachte al voorbij.
‘Hij heette ook Bart.’
‘Wie?’
‘Mijn zoon. Vandaag is hij precies twee jaar geleden gestorven.’
Bart legt zijn hand op mijn bovenbeen maar trekt hem direct weer terug.
‘Sorry,’ mompelt hij.
‘Niet elke aanraking is grensoverschrijdend,’ zeg ik.
Ik pak zijn hand en knijp er even in. We blijven elkaar vasthouden. Af en toe zetten we druk op elkaars handen alsof we een gesprek in kneepjes voeren. Met woorden was me dit niet gelukt.
‘Zullen we een stukje wandelen?’ vraagt hij.
Hij blijft mijn hand vasthouden terwijl hij opstaat. Zijn andere hand biedt hij aan. Ik pak hem en laat me omhoog trekken.
‘Wij kunnen dit,’ zegt hij.
‘Ja,’ zeg ik. ‘We kunnen het.’
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.