De bewegingen lekken uit het lichaam van mama. Gisteren deden de wijs- en middelvinger van haar linkerhand nog zachtjes van: “Kom hier” – telkens opnieuw: “Kom hier, kom hier, kom hier.” Vandaag zijn de vingers verkrampt en drukken hun nagels zo hard in het zachte vlees onderaan haar duim dat er bloed drupt op het karton waarop ze ligt. Haar lippen worden stilaan grijs, of blauw, je begint de namen van de kleuren te vergeten. Je streelt de vleesballon in haar hals.
Papa begint te stinken. Hij is koud als de roestvrijstalen cilinder waarop de Minordomus rust. Je hebt de cilinder gevonden in een hoek van de fabriek. Op een omgekeerd olievat heb je een oude tuinhandschoen gelegd en daarop de cilinder, als een soort altaar.
Niemand pakt de Minordomus van je af omdat hier niemand is. Misschien zijn er mensen aan de andere kant van de spoorweg, dat weet je niet want daar kom je nooit. Als er mensen zijn aan de andere kant van de spoorweg, komen ze nooit naar hier.
Als daar geen mensen zijn, komen ze ook nooit naar hier.
Papa stinkt. De onderkant van zijn lichaam heeft de kleur waarvan je de naam bent vergeten, grijs, blauw, de kleur van de rotsen die de zee wegjagen van het land, de kleur van mama’s lippen.
Je vergist je, besef je opeens. Je gaat naar het lichaam van papa toe.
Stappen gaat moeilijk omdat de vleesballon op je rechtervoetzool elke dag groter wordt. Het doet pijn: auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, auw, maar niet zoveel pijn als de vleesballon naast je navel. Die is groter dan de vleesballon op je voetzool. Hij wiegt heen en weer en doet: aaaaaaaaauuuww, aauw, aaauw, aaauw, aaaauuuuww.
Je hebt dit met de Minordomus besproken en hen zei dat de pijn je vriend is omdat hij je altijd gezelschap houdt.
Het lichaam van papa ligt op een dubbelgevouwen stuk doorschijnend plastic dat je hebt gevonden op de plek waar ijzeren staken uit de bosgrond groeien.
Je besluit vrienden te worden met de stank. Het lichaam van zus heeft nooit gestonken, het heeft die kans nooit gekregen. Vooraleer het begon te stinken is het meegenomen door vleesetende dieren die uit het bos kwamen toen het donker was. Ze zijn niet teruggekomen voor het lichaam van papa.
‘Stank,’ zeg je. Je wuift de vliegen weg en besluit iets beleefder te zijn: ‘Beste stank, geachte stank, wilt u mijn vriend worden?’ En omdat het vreemd is om “u” te zeggen tegen je vrienden, voeg je eraan toe: ‘En mag ik “je” zeggen?’
De krekels in het naaldbos rond het fabrieksgebouw, met hun afstandelijke getsjirp, antwoorden dat het allemaal om het even is.
De ontdekking die je daarnet in je geest hebt gedaan is de volgende:
Dit is papa niet.
Het is niet echt een ontdekking want mama had het al gezegd: ‘Papa is er niet meer.’ Nu begrijp je wat ze bedoelt. Het lichaam van papa is niet hetzelfde als papa. Het lichaam van papa is hier nog wel, maar papa niet meer.
Je weet zeker dat het iets met het bloed te maken heeft. Het bloed houdt het lichaam van de mensen warm. Zolang het bloed blijft draaien, blijven de mensen in hun lichaam wonen. Zodra het stopt met draaien, verlaten de mensen hun lichaam en gaan ze naar de overkant van de spoorweg, want dat is waar jij niet bent.
Je buik knort, het is tijd om de Minordomus te wekken.
Auw, auw, auw, auw, auw.
De krekels krijgen geen vleesballonnen op hun lichamen omdat zij hard zijn als dennenappels. Alleen zachte dingen zwellen langzaam op, vogels, slangen, vissen, konijntjes, totdat hun bloed stopt met draaien.
De betonvloer van het fabrieksgebouw is veel gladder dan de bodem van het bos maar niet zo glad als de roestvrijstalen cilinder waarop de Minordomus rust.
Je fluistert tegen het zwarte balkje: ‘Hey, Minordomus.’
De Minordomus ontplooit zich. Zes poten ontvouwen zich volgens de wetten van de dynamische dimensionering die papa je heeft proberen te leren toen hij nog in zijn lichaam was. Voordat de namen van de kleuren je hoofd begonnen te verlaten, was je goed in wiskunde, net als papa, maar dynamische dimensionering vond je nog een beetje moeilijk. Papa vergeleek het met de takken van een boom. Hij vertelde over sneeuwvlokken, slakkenhuisjes en amandelbrood.
De ontplooiing van de Minordomus gebeurt in één, twee, drie vingerknippen. Daarnet had hun lichaam nog de vorm van een balkje zo groot als een luciferdoosje, nu heeft het de vorm van een kever en de grootte van het lichaam van zus toen het werd meegenomen door de dieren. Hun poten zijn even lang als de vishengel die je in de uitkijktoren naast de spoorweg hebt gevonden. Hun gekartelde voelsprieten zijn even lang als jouw armen. Hun drie ogen vormen een piramide (∴). Papa heeft je geleerd dat die vorm een dusteken voorstelt en op een logisch gevolg wijst.
Je weet niet op welk gevolg de ogen van de Minordomus wijzen. Ze kijken je aan. Misschien ben jij het gevolg van de blik van de Minordomus. Misschien is dat de enige reden waarom je aan deze kant van de spoorweg bestaat: omdat de Minordomus jou ziet.
‘Mijn buikje heeft honger,’ zeg je tegen de Minordomus. ‘Kan je krekels voor mij vangen alsjeblieft?’
Je mag de Minordomus met “je” aanspreken want hen is je vriend. Hen krijgt geen vleesballonnen, omdat hen niet van vlees is gemaakt.
De Minordomus gaat akkoord en beweegt zich in de richting van de openstaande zijdeur van het fabrieksgebouw. Hun poten tikken over de betonvloer.
Je gaat naast mama op het karton liggen en wacht tot de Minordomus terugkeert met de krekels. De lippen van mama bewegen zachtjes, maar er komt geen klank meer uit haar keel. Je streelt de vleesballon in haar hals.
Zodra mama naar de overkant gaat, ga je mee. Wat de Minordomus ook zegt.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.