papieren helden

FB

Niemand op de goede plaats

‘Hoe is het ermee?’

‘Meneer,’ antwoordde de man en hij drukte zijn pen op het kladblok. Hij herkende mij natuurlijk niet, ik kwam er normaal alleen om af te halen.

‘Hoe is het?’ vroeg ik weer.

Ik was de enige in de snackbar. Het was al laat, maar ik moest toch ergens naartoe. De man draaide zich naar de voordeur.

‘Zo sluiten,’ zei hij. ‘Opruimen. Schoonmaken.’

Ik wachtte tot hij de vraag terugkaatste, maar dat gebeurde niet. Hij schoof de geplastificeerde menukaart over de tafel en tikte hem tegen mijn onderarm. Ik las langzaam. Ik wist niet wat ik wilde, ik had ook helemaal geen honger. De man stak zijn kladblok weer in zijn kontzak en zuchtte.

‘Flinke kaart,’ zei ik verontschuldigend. ‘Heel uitgebreid.’

Hij tilde zijn wenkbrauwen op. Ik hoopte niet dat hij dacht dat ik een grap maakte.

‘Wat zou jij aanraden?’ vroeg ik. ‘Wat is je specialiteit?’

‘Gewoon, döner. Dürüm döner. Döner kebab. Falafel. Falafel is zonder vlees.’

Bij dat laatste maakte hij een gebaar alsof hij iets over zijn schouder gooide.

‘Maar is er ook iets speciaals? Iets wat je zelf graag maakt?’

‘Köfte, maar is Turks,’ zei hij en schudde zijn hoofd. ‘Niet voor Nederlanders. Veel peper. Ik heb ook gewoon friet hoor. Speciaal. Mayo. Kroket, frikandel. Köfte is... çok baharatlı.’

‘Doe toch maar.’

‘Zeker? Wel betalen.’

Ik knikte.

‘Klant is koning,’ hij hield zijn handen verontschuldigend omhoog. ‘Maar ik heb gewaarschuwd.’

Na het eten pakte ik mijn telefoon erbij. Ik wilde nog niet naar huis, maar ik wist niet waar ik anders heen moest. Ik woonde nog niet zo lang in de stad, er was geen plek waar ik zomaar naartoe kon – ik bedoel, ik kende er niemand, ik had alleen de nummers van twee collega’s.

‘Iets drinken, misschien?’

De eigenaar verfrommelde het lege bakje terwijl hij bij mijn tafel bleef staan. Tegen de wand naast ons was een schildering gemaakt. Een herder liep met zijn kudde langs vreemde rotsen – roze waren ze. Sommigen leken zelfs hoeden te dragen, roze hoeden, de nek uitgedund door erosie.

‘Ben jij dat?’

Ik wees naar de schaapsherder op de muur. Ik kon me niet voorstellen dat er ergens in de wereld roze rotsen bestonden – ik was ook wel veel thuis toen, ik schreef stuurprogramma’s voor een bedrijf. Soms belde ik met mijn collega’s, maar meestal leverde ik goed werk. Dan was bellen niet nodig.

‘Gewoon een boer in Turkije. Maar wil je nog iets drinken?’ De eigenaar draaide zich naar de voordeur. ‘Het is al laat.’

‘Hoeft niet,’ zei ik.

Hij gaapte. Hij hield de hand met het verfrommelde bakje voor zijn mond.

‘Zo sluiten.’

‘Eten ze daar ook köfte?’

Ik wees weer naar de muur.

‘Mustafapaşa.’

‘Wat?’

De man pakte mijn tafel vast en trok hem los van de muur. Ik tilde mijn armen verbaasd op van het blad.

‘Mustafapaşa. Kom ik vandaan.’

Ik staarde naar de schildering. Tussen de rotsen lag een dorp. Kleine vierkanten in de wand waren het – ramen, en deuren.

‘Maar nog iets bestellen? Anders zo sluiten,’ de eigenaar wees op de voordeur. ‘Alles uit, frituur uit, döner uit.’

‘Nee,’ zei ik. ‘Ik bedoel: zet maar uit, hoor.’

‘Maar zo sluiten, oké?’

Ik ging van tafel. De man verdween weer de keuken in, misschien dacht hij dat ik vertrok. Ik pakte mijn telefoon er weer bij. Er stonden foto’s bij de namen van mijn collega’s. De ene was wat jonger, zijn foto was op een festival genomen, hij stond in een dichte rij jongens die hun armen over elkaar hadden geslagen. Het was moeilijk te zien welke handen bij wie hoorden. De andere collega stond op de foto met haar kinderen.

Ik klikte op de jonge collega, die was misschien nog wakker. We hadden elkaar nog geen berichten gestuurd. Ik vroeg me af wat ik kon zeggen dat spontaan klonk. Ik weet ook niet waarom ik dat wilde.

‘Toch bestellen?’

Hij stond met een grote spons voor me. Aan zijn polsen kleefde schuim.

‘Nee, ik kijk gewoon wat.’

‘Want jij bent lang hier,’ de spons druppelde op de vloer. ‘En bestellen – nee.’

Hij begon de vitrine schoon te poetsen, hij gebaarde dat ik aan de kant moest. Ik deed een paar stappen naar achter en leunde met mijn billen tegen de tafelrand.

‘Je maakt het zelf, die köfte?’

De man keek op.

‘Het meeste bestel ik, maar,’ hij maakte een hakbeweging met zijn hand, ‘köfte altijd zelf.’

Ik bleef bij de tafel staan. Ik keek weer op mijn telefoon, ik wilde niet dat hij dacht dat ik verder niemand had. Dit keer klikte ik op de andere collega. We hadden al eerder berichten naar elkaar gestuurd. Het waren er niet veel, ik las ze door vanaf het begin. In de eerste week vroeg ik haar waar de beste pizzeria in de stad zat. Ze stuurde een foto en een adres. Een maand later spraken we over een bezorgrapport. Ik had een verkeerd rekenmodel gebruikt. Daarna was er niets meer. De eigenaar knikte het frietmannetje buiten zijwaarts en rolde hem naar binnen. De wielen maakten twee strepen op de tegels.

‘Sluiten.’

Hij hield de voordeur voor mij open en knikte naar buiten.

‘Oké,’ zei ik. Ik stopte mijn telefoon weg. ‘Maar köfte, ja, misschien dan, wil je mij misschien laten zien hoe je dat maakt?’

‘Is niet de bedoeling,’ hij hield de deur nog vast. ‘Klanten bestellen. Ik maak.’

‘Dat weet ik,’ zei ik. ‘Maar misschien kun je het mij laten zien? Het hoeft niet hoor, ik bedoel, als je wilt sluiten, dan snap ik dat.’

‘Niet de bedoeling.’

Hij tilde zijn hoofd omhoog en klikte afkeurend met zijn tong. Ik stapte door de deur naar buiten. Ik ritste mijn jas dicht en deed mijn handen in mijn zakken. Ik keek de straat in beide richtingen af, maar ik koos er geen.

‘Jij wil het echt weten?’

‘Ja,’ zei ik. Ik draaide me om. ‘Graag.’

Hij keek me eerst in de ogen, en toen bekeek hij mijn lichaam. Ik probeerde mijn rug wat rechter te houden. Toen knikte hij, ik liep langs hem op naar binnen.

‘Jij wilt leren,’ in de keuken tikte hij zijn nagel op het metalen aanrecht, ‘dus jij moet doen.’

Ik begreep wat hij bedoelde, ik schoof de groenten naar me toe. Ik pelde de knoflook en sneed de teentjes klein. Daarna de pepers en het vlees. Hij hield de prullenbak onder het aanrecht zodat ik de resten erin kon schuiven. Al het eten ging in een grote schaal.

‘Woon je hier al lang?’ vroeg ik tijdens het kneden.

‘In Nederland?’

‘Nee, hier. Deze stad.’

‘Tien jaar. De snackbar was van mijn oom, kwam ook uit Mustafapaşa. Maar is nu dood.’

‘Sorry,’ zei ik.

Ik haalde wat uit de schaal en draaide een balletje. Hij leunde op het aanrecht. Staarde naar mijn handen.

‘Jij?’ vroeg hij toen.

‘Vijf maanden,’ zei ik. ‘Voor werk. Ik bedoel, ik ben hier voor mijn werk naartoe verhuisd. Ik kom hier ook niet vandaan.’

‘Moeilijke stad, ja? Iedereen hier... woesj woesj,’ hij schudde zijn rechterhand snel heen en weer.

‘Ja,’ lachte ik. ‘Ja, zo zijn ze hier wel.’

Ik hield een balletje omhoog en hij nam het van me over. Wierp het in de bakpan. De olie sudderde.

‘Maar jij hebt familie hier,’ zei hij. ‘Nederlandse familie.’

Het klonk niet als een vraag. Ik probeerde me te bedenken wanneer ik ze voor het laatste gezien had, maar ik kon het mij niet herinneren.

‘En jij?’ vroeg ik toen.

‘Zoon. Maar die is terug,’ de man leunde dichterbij. ‘Is gek, niet? – ik ben Turk in Nederland, hij is Nederlander in Turkije.’

De man plaatste de schaal met köfte op de tafel en kneep er een halve citroen over uit. De lege schil legde hij als een hoedje over het enige aangebrande balletje. We namen beiden een mes en een vork uit de metalen bestekhouder, maar we begonnen nog niet meteen met eten. We keken naar de balletjes. Ze dampten.

‘Alsof ze zo uit het dorp komen,’ zei ik.

‘Wat zeg jij?’

Ik hield mijn hand tegen de rotswand. Ik maakte een knalgeluid met mijn mond en wees naar de ovenschaal.

‘Oké, ja,’ lachte hij. ‘Köfte uit Mustafapaşa.’

Met zijn vork nam hij een balletje van de schaal, hij blies er zachtjes op. Hij leunde met zijn bovenlichaam over de tafel en tikte de vork met het balletje tegen het dorp – alsof hij een baby voedde, daar leek het op. Ik fronste mijn wenkbrauwen, ik begreep het niet. Toen zakte hij terug in de stoel en deed het balletje in zijn mond. Ik hoorde hem kauwen.

Mijn vork was nog leeg. Ik twijfelde. Hij kwam er natuurlijk vandaan, het was zijn dorp. Maar dat deed er helemaal niet toe, daar ging het ook niet om – hij was hier, hij was ook niet op de goede plaats. Ik prikte een balletje aan mijn vork en leunde dichterbij. Ik tikte hem voorzichtig tegen het dorp.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,