Op een dag stond er een pot drop op de tafel in de woonkamer. Het was een glazen pot, je kon de dropjes zien zitten, ze hadden verschillende vormen en afmetingen, je wilde ze van dichtbij bekijken, je wilde, je wilde.
Zeven was ik, mijn zusje vijf, mijn broertje drie. We mochten niet snoepen, dat was slecht voor onze tanden. Dat wij nooit gaatjes hadden was de prestatie van onze ouders, die over onze gebitten waakten als een godvrezend moslim over de maagdelijkheid van zijn dochters. Zelf hadden onze ouders hun gebit verpest, zij hadden niet genoeg gepoetst vroeger en dingen gegeten die je niet moest eten. Maar voor ons was het nog niet te laat. We kregen fluortabletjes bij de maaltijd en we poetsten vier keer per dag. Na het poetsen toonden we ons gebit aan onze vader, die zijn gezicht dichtbij dat van ons bracht en met zijn wijsvinger onze onderlip naar beneden trok om onze tanden te kunnen inspecteren, alsof wij paarden op een veemarkt waren.
En toen stond daar die pot drop op tafel, een buitenaards voorwerp waarvan we niet wisten of we het konden vertrouwen, maar dat een onweerstaanbare aantrekkingskracht op ons uitoefende. Het was zaterdagmiddag, maar we gingen niet naar buiten en ook niet naar boven om op onze kamers te spelen. De hele dag bleven we in de buurt van de pot drop rondhangen. We wilden niet per ongeluk het moment missen dat de dop eraf ging.
‘Vooruit, eentje dan,’ zei onze moeder tenslotte. Eén was één bij ons en nooit twee, dus kozen we ons dropje met zorg. Zodra ik hem op had begon de ellende; ik kon aan niks anders meer denken dan aan drop. Duizelig van verlangen werd ik bij de gedachte dat al die drop zomaar bij ons in de huiskamer stond, en ik zag aan mijn zusje en mijn broertje dat zij hetzelfde hadden. Ik probeerde aan iets anders te denken, om niet telkens naar die pot te kijken, maar het lukte niet en na een tijdje ging het verlangen over in iets anders, iets dat minstens zo zeurde, maar dat vervelender was. Het deed pijn om naar de pot te kijken.
Die avond in bed praatten mijn zusje en ik over de drop. Over welk dropje we dachten dat het grootst was. De koe, zei ik, de molen, dacht zij.
Toen ik de volgende ochtend wakker werd, zat ze al rechtop in bed. ‘Als we nou één dropje uit de pot pakken, dat merken ze nooit.’
‘Dat merken ze wel.’
‘Eentje maar,’ zei mijn zusje, ‘één piepklein dropje.’ Ze keek me smekend aan.
‘Nee,’ zei ik. En toen: ‘Alleen als jij het haalt.’
Mijn zusje sprong uit bed en sloop de trap af. Ik viel bijna flauw van de spanning, zo lang duurde het. Toen verscheen ze weer, haar ene hand tot een kommetje gekromd, de ander er beschermend overheen gelegd, alsof er een insect onder zat dat weg kon springen.
‘Ze hebben de pot op de kast gezet,’ zei ze.
‘Hm?’ zei ik afwezig. Ik wilde niet praten, ik wilde het dropje op mijn tong leggen, het tegen mijn gehemelte drukken en het droppige speeksel proeven dat mijn mond zou vullen.
‘Ik moest op een stoel klimmen, anders kon ik er niet bij.’
Ik luisterde niet meer naar wat ze zei, ik had mijn dropje in mijn mond gestoken. Mijn speekselklieren raakten volledig over hun toeren, zo lekker was het. Haastig kauwde ik het dropje kapot en slikte het door. Bewijs vernietigd. Ik zag dat mijn zusje hetzelfde deed. Blij en opgelucht keken we elkaar aan.
‘Ik lust er nog wel een,’ zei ze.
Ik schudde angstig mijn hoofd. Ik wist niet precies wat er zou gebeuren als we betrapt zouden worden, alleen dat het héél erg zou zijn. Toen hoorde ik mezelf zeggen: ‘Ik ook.’
‘Nu moet jij,’ zei mijn zusje.
Dus ging ik naar beneden. En daarna zij weer. En toen ik. En daarna zij. En de hele tijd dacht ik: het is maar één dropje, dat merken ze nooit.
Opeens stond ons broertje in onze kamer. ‘Wat doen jullie?’
‘Niks,’ riepen wij heel hard.
‘Wel. Jullie hebben dropjes gepikt. Ik ga het zeggen.’
‘Niet,’ gilde mijn zusje en ik schreeuwde daar overheen: ‘Niet zeggen!’ Mijn zusje dempte haar stem: ‘Dan pikken we er voor jou ook een.’
Dat vond hij een goed idee.
Ik was aan de beurt om naar beneden te gaan, maar toen ik weer op de stoel voor de kast stond met de pot drop in mijn handen zag ik opeens dat hij half leeg was. Een verlammende angst kwam over me heen, hoe had dit kunnen gebeuren?
Ik was heel erg in de war toen ik boven kwam. Nadat ik mijn zusje en broertje had verteld wat ik had gezien, werden ze doodstil en tegen de tijd dat onze ouders opstonden – het was zondagochtend, ze deden er wat langer over dan normaal – zaten we stijf met z’n drieën naast elkaar op het bed van mijn zusje. We hoorden hoe de wc in de badkamer werd doorgetrokken. Hoe de kraan boven de wasbak liep.
Het was even stil.
Toen ging onze kamerdeur open.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.