papieren helden

FB

Elvis

Hou je eigenlijk van me?

Mensen nemen altijd maar aan dat er automatisch een onvoorwaardelijke liefde tussen broers en zussen bestaat. Ik geloof daar niet in. Wel: een bepaalde vanzelfsprekendheid, een soort basisgenegenheid. Dat je, zelfs als je elkaar naar het leven staat om een erfenis, de herinnering deelt aan een zondagse ontbijttafel met hagelslag uit een oranje trommeltje. Pa praat met zijn broers nooit ergens over, tenzij ze de kleinkunst-elpees uit hun ouderlijk huis beginnen na te wauwelen. Onze levens, hoe verschillend ze ook zijn, houden dezelfde basis in die ongezellig donkere woonkamer met zware eiken meubelen en een kast vol prullen met de beeltenis van Elvis Presley.

Ik vraag het uit nieuwsgierigheid, niet omdat ik een bepaald antwoord verwacht. Zelf kan ik precies het moment benoemen waarop ik voor het eerst voelde dat ik van jou hield. Op een andere manier dan die veronderstelde onvoorwaardelijkheid, bedoel ik. Het was een donderdagmiddag, we waren allebei vroeg uit van school — jij een uur eerder dan ik, je had je fiets weer in onze krappe voortuin onder het keukenraam gezet en ik wist dat je er gelazer met ma om zou krijgen. Ma werkte altijd tot half drie in de bloemenwinkel in het winkelcentrum, een overblijfsel uit onze basisschooltijd. Ze had nooit de moeite genomen om iets aan die routine te veranderen; ik denk dat ze het fijn vond dat ze kon doen alsof ze op tijd thuis wilde zijn voor de kinderen.

Die middag was ze in een pesthumeur, ik kon het al aan haar toon horen zodra ik de deur opendeed. Jij zat met een kop thee op de bank, zij ertegenover in haar luie stoel, voeten op de poef. Terwijl ik in de keuken wat te drinken voor mezelf inschonk, begon ma aan een volgende klaagzang over haar werk.

‘Komt vanmorgen die man van de boekhandel dus binnen,’ zei ze. ‘Daar zitten we al weet-ik-hoe-lang tegenover. Moest een boeket hebben voor een of andere schrijver die daar kwam optreden. Of ik ook wilde komen, zei die. Nou, mij niet gezien. Afijn, wij maken een mooi herfstboeket voor hem in orde, mag allemaal op rekening, en ik geef het hem aan. Wat denk je dat hij zegt?’

‘Niet tevreden?’ vroeg je verveeld.

Ik liep intussen de trap op met mijn glas limonade, bleef halverwege toch even stilstaan om door de open treden te horen hoe het verhaal afliep.

‘Hártstikke tevreden,’ zei ma, ‘daar gaat het niet om. Nee, die man kijkt me recht aan — tien jaar werk ik daar al, hè? — hij kijkt me aan en hij zegt: nou, bedankt weer, Anja.’

Ze keek je vol verwachting aan. Je gaf geen krimp.

‘Anja, hè? Luister je wel, Milou? We staan daar met zijn drieën in de winkel. Hoe moeilijk is het om ons uit elkaar te houden? Lijk ik op Anja?’

Je zette je thee op de salontafel en keek haar strak aan. ‘Ma,’ zei je. ‘Het is dat je nu dit verhaal vertelt. Ik dacht al een kwartier dat ik thee zat te drinken met Anja.’

Ik kon haar zien zoeken naar een passende comeback, haar mond ging open en dicht als een vis op het droge, dezelfde beweging die we haar altijd zagen maken als ze de juiste antwoorden op tv-quizvragen uit de lucht probeerde te plukken.

‘Laat ook maar,’ zei ze pissig, en ze stampte op haar Spaanse sloffen naar de keuken.

Ik weet nog woordelijk hoe het ging omdat het zo’n duidelijke overgang voor me markeerde. Je was altijd gewoon Milou, de irritante puber, het bloed-onder-je-nagels-vandaan-zusje dat zich overal tegen afzette om zich maar af te zetten. Nu zag ik ineens een mens zitten met een eigen gevoel voor humor, iemand die enorm comfortabel was met zichzelf. Het was maar een simpel grapje, maar er verschoof voelbaar iets in de dynamiek in huis.

Ma’s humeur was niet meer te redden die middag — ze verstopte zich aan tafel achter een van haar plakboeken, gaf nauwelijks antwoord als we iets vroegen. Toen jij tegen zessen met je handen op tafel leunde en vroeg wat het plan was met eten, zei ma tegen haar prittstift dat ze geen honger had en dat wij zelf maar iets moesten bedenken als we het allemaal zo goed wisten.

Ik fietste naar de cafetaria in het dorp om een familiezak friet en twee frikandellen speciaal te halen. We aten voor de tv, het geluid zacht, terwijl ma gespeeld passief de tafel bezet hield, zwijgend over haar Elvisboeken gebogen; ze keek alleen een keer op om op te merken dat er wel even een raampje open mocht om die patatlucht uit haar woonkamer te krijgen.

Na het eten bracht ik de borden naar de keuken. De laatste frietjes lagen er nog op.

‘Iemand koffie?’ vroeg ik.

‘Ik maak wel even,’ zei je. Nog voor je opstond, schoot ma de keuken in. Je trok een scheef gezicht. ‘Die is ineens gemotiveerd.’

Ik liep achter je aan met de lege glazen. Ma stond tegen het aanrecht aan met een van onze borden tegen haar borst gedrukt. Onbehouwen stopte ze de afgekoelde frieten met drie, vier tegelijk in haar mond. Ze merkte ons nauwelijks op. Ik liet het gebeuren, stapte om haar heen om de koffiekan onder de kraan te houden.

‘Jezus, ma,’ zei jij. Je draaide je al half om. ‘Ik dacht dat je geen honger had. Had even gezegd dat je ook wat wilde.’

Ma kwakte het bord op het aanrecht. In één vloeiende beweging veegde ze het zout van haar vingers af aan haar broek en tilde ze haar voet omhoog. Ze trok een van haar sloffen uit en smeet die achter je aan. De zachte zool sloeg met een dof klapje tegen je schouder. Jij keek achterom, de klassiek-vernietigende blik van een vijftienjarige, en weg was je.

‘Mam,’ zei ik, ‘dat doe je toch niet?’

‘Hou jij je er nou buiten. Je weet hoe rottig ze is.’

De slof lag op de grijze vloerbedekking met de stukgelopen zool naar boven gericht. Het was niet voor het eerst dat ze ermee gooide. Ze probeerde er soms katten mee uit de tuin te jagen, had weleens met de slof geprobeerd insecten dood te meppen. Misschien had ik het minder erg gevonden als ze je geslagen had — dat was tenminste een actie van mens tot mens geweest.

‘En ga jij nou koffie maken?’ vroeg ma.

Ik had de koffiekan nog in mijn hand toen ik naar de grote kast in de kamer liep, een van de Elvisbeeldjes van de plank met pronkstukken pakte en het tegen de massieve zijkant van de kast sloeg. Na twee keer meppen viel het hoofd van Elvis van de romp. Het rolde over de vloer en belandde met de porseleinen vetkuif pal naast de slof. Ik gooide de rest van het lichaam erachteraan, hoopte dat het in onherstelbare stukken uiteen zou vallen, maar de vloerbedekking brak de val. Het witte pak bleef heel.

De kracht van het onverwachte. Als jij dit zou hebben geprobeerd, had ze je al aan je arm weggesleurd voor je dat beeldje kon oppakken. Maar dit was ik: volgzaam, onzichtbaar. Ik dacht altijd dat jij meer aandacht vroeg dan ik. Nu besefte ik dat ik die aandacht ook altijd actief ontweek. Als je buiten beeld blijft, doe je minder snel iets verkeerd.

‘Dit kun je niet maken,’ jammerde ma. Ze knielde op de vloer, nam het Elvishoofdje in haar handen. ‘Je weet hoeveel ik om deze spullen geef.’

‘Precies,’ zei ik. Er zat iets van macht in dat summiere antwoord, in het laten zien dat ik ook niet zomaar alles accepteerde. Het voelde verrassend licht om zelf eens uit de band te springen, alsof ik een deur openduwde die ik altijd voor een muur had aangezien. Het kon vast geen kwaad om ‘m op een kiertje te laten, besloot ik, terwijl ik om ma heen liep om in de keuken verder te gaan met koffiezetten, Ik zette een kop koffie voor haar op tafel (scheut melk, drie zoetjes). Ma was alweer in haar eigen wereld verzonken en smeerde voorzichtig secondelijm op de hals van Elvis. De andere twee kopjes nam ik mee naar boven. Jij zat in kleermakerszit op je bed, op dat dekbedovertrek met al die pastelkleurige strepen — koptelefoon op, sms’end op olympische snelheid. Ik wist niet of je had meegekregen wat er beneden was gebeurd, wilde er ook geen big deal van maken. Ik zette je koffie bovenop de stapel tijdschriften op je nachtkastje. Je zei niets, maar pakte alleen even mijn hand vast en kneep er zachtjes in.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,