“Iemands werkelijke leven is zo vaak het leven dat hij niet leidt.”
- Oscar Wilde -
Soms zocht je op zondagavond geruststelling: er is niemand op deze wereld die mooie tenen heeft, zei ik dan, terwijl ik met mijn vinger door je haren ging als een kam. Natuurlijk zijn er uitzonderingen die je me het liefst persoonlijk zou aanwijzen. Je zou langs het strand of het meer achter het dorp wandelen en alle tenen bekijken. Jij geloofde dat jij mijn beste vriendin was net omdat je altijd dat moeilijke deel van het leven met mij wilde delen, namelijk de waarheid.
(Maar even tussen haakjes, wat is de waarheid eigenlijk? a. een waterwrat, b. het onmogelijke, c. een stilte. Hier kom ik later nog op terug.)
Volgens Oscar Wilde, en hij was toch een beetje een briljante en mooie man, is de waarheid zelden zuiver en nooit eenvoudig. Maar ik wist werkelijk niet wat ik met zijn woorden moest. Nu kreeg ik het vervelende gevoel dat ik steeds mijn handen moest wassen voor ik je iets vertelde. Dus waste ik in jouw keuken elke keer mijn handen met een stuk Sunlight-zeep dat onder de bruine vlekken zat.
Albert Camus, nog zo’n briljante, mooie, maar eveneens dode man, zei: De waarheid verblindt, evenals het licht. Toch zouden die twee nooit hetzelfde kunnen zijn, dacht ik. Het licht ontsteek je door op een schakelaar te duwen en de waarheid, nou, de waarheid is eenvoudigweg geen schakelaar. Al moet ik je zeggen, soms werkt de waarheid wel als een spotlicht. Het schijnt op een deel van de werkelijkheid en daarbuiten is schaduw. Daar ligt alles wat niet gezien wil of mag worden.
In ieder geval, wat ik je wilde zeggen, natuurlijk is het normaal om onzeker te zijn over je tenen. Je moet goed onthouden dat ze slechts een klein onderdeel van je lichaam zijn. Ik ben over zoveel meer onzeker dan dat. Eigenlijk had jij nog geluk. 80% van de tijd en de tijd is in dit verhaal niet lineair, de tijd is een ster, zitten je tenen verstopt in gesloten schoenen en grappige sokken. Lastiger is het om in het leven onzeker te zijn over je neus. Maar je had een prima neus. Hij was niet te groot en niet te klein. Je had geen wip- of varkensneus. (Wat een meevaller was aangezien je vader een varkensbedrijf runde.) En je had ook geen neus waarbij men altijd twijfelde of er plastische chirurgie in het spel was of niet. Neen, jij had een elegante meisjesneus, en jij was op de meeste schooldagen gewoon een elegant meisje.
Verder wil ik het in dit verhaal zeker niet per se over mezelf hebben, maar soms gebeurt het. En soms is nu bijvoorbeeld. Ik ben onzeker over mijn hals die veel te lang en te smal lijkt voor mijn lichaam. Af en toe overvalt me het gevoel dat er een onbekende man of vrouw op straat aan mij zal vragen of ik in het verleden van die houten ringen rond mijn hals heb gedragen, zoals dat de gewoonte is bij bepaalde Afrikaanse stammen. Ik zou die vraag begrijpen, omdat ik de lengte van mijn hals begrijp. Maar de enige waarheid die echt waar is, is in mijn geval: neen. (In dit verhaal ben ik trouwens allergisch voor hout.)
Op een dag liet je een briefje voor me achter. Dat deed je wel vaker. Vaak gingen ze over de lichaamsgeuren van leerkrachten, soms over hoe lang ons schaamhaar mocht zijn en welke schaamhaartrends we het leukst vonden (bijvoorbeeld de deurmat en de landingsbaan) en heel soms ook over de stelling van Pythagoras. Deze keer zei je me onder andere dat olifanten water van op 4,8 kilometer kunnen ruiken en dat je dat heel bijzonder vond. Onderaan in een hoekje van het briefpapier van Diddl stond gekrabbeld dat je me zou missen. Je schreef, geloof ik, in vulpen. Waarschijnlijk jouw paarse vulpen van Mickey Mouse die ik tijdens de speeltijd een keertje van jou probeerde te stelen. (Maar van stelen kreeg ik rode vlekken in mijn lange hals die op de zeven werelddelen leken. Wat ik vervelend vond. Ik had helemaal niets met aardrijkskunde of met mevrouw Loontjes.) Twee keer liet je op dat briefje een veeg achter op je laatste briefje en kon ik een woord niet goed lezen. Er was iets ter hoogte van mijn navel dat twijfelde aan je in vulpen geschreven woorden. Ik weet niet of het aan die vegen of aan je woorden lag. Want elke veeg werd een schaduw.
In het dorp waar we woonden roken de meeste haren van de kinderen naar frieten. Daar waren drie redenen voor: 1) ze aten veel frieten; 2) ze kochten goedkope shampoo in een goedkope supermarkt die niet goed werkte; 3) ze wisten niet hoe je op een juiste manier je haren moest wassen.
Ik geloof dat ik moet zeggen dat jouw haren nooit naar frieten roken en dat dat misschien de reden was dat ik je leuk vond. Al wil ik hier eerlijk zijn, ik vond je niet onmiddellijk aardig. Omdat je kauwgomballen at en je mond steeds kauwde als die van een grazende melkkoe in een weide. Je sprak met alle jongens van de hele school en je droeg korte rokjes, ook al was het zo koud dat het meer achter het dorp bevroor, en daaronder droeg je altijd een roze onderbroek. Op school en in het dorp wist iedereen, ook de leerkrachten en de directeur, dat je roze onderbroeken uit de Zeeman droeg.
In eerste instantie had ik veel gedachten over jou die niet waar bleken. Dat ontdekte ik langzaam. Wat Oscar en Albert ook mogen zeggen, de waarheid is soms een slak. (En een slak die over straatstenen kruipt laat een zilverachtig spoor achter. Met de waarheid is het eenvoudigweg niet anders, ontdekte ik.)
Ik loop vooruit op de feiten en ik wil niet vooruitlopen. Het liefst bleef ik een poosje staan op de steen waar ik nu stond en telde ik wat mij betreft slakken. Omdat ik dan alleen maar moest ademhalen en kijken. Soms verlang ik naar dagen die slechts die eenvoud van mij vragen, begrijp je?
Onze huizen lagen op drie straten van elkaar. Je moest twee zebrapaden oversteken. Ons dorp telde maar zevendertig straten en negen daarvan waren eigenlijk zandwegen die naar verlaten hooischuren leidden. Jij woonde in een doodlopende straat. Achter jouw huis lag een groot open veld waar koeien van boer Ludovicus graasden. We aten zoute chips op je kamer. Met je chipshanden ging je door je haren waardoor je zwarte froufrou vettig werd en zei me: Ik heb de koeien allemaal een naam gegeven. Op je vensterbank stond een Matroejska die ik uit elkaar haalde en de poppetjes netjes van groot naar klein naast elkaar plaatste.
Ik vroeg: Waarom?
Je zei: Wanneer een koe in je achtertuin staat wordt het ook een beetje jouw koe. Begrijp je dat?
Ik knikte. Dit was het principe van nabijheid. Wat dichtbij je is went, omdat het je het gevoel geeft dat je er op elk tijdstip je armen omheen kunt leggen. Dat gevoel kreeg ik voor het eerst bij de Barbies op mijn kamer.
Je overliep alle koeien met je wijsvinger waarrond een ring zat met een blinkende ster: Nestor, Millie, Trixie, Tjeefje en Barry T. Junior.
Ik ging ook aan jou wennen. Sinds die dag dat jij de namen van de koeien aan mij vertelde werden we vrienden. Niet omdat je net een belangrijk geheim met mij gedeeld had. Ik weet nu dat je slechts de waarheid met mij wilde delen.
Soms zei je me: Je kunt niet bang zijn van wolken.
Dan antwoordde ik: Toch wel, ik ben het nu, en gisteren ook al.
Je wenkbrauwen schoten de hoogte in waardoor je rimpels kreeg.
Wat hebben wolken jou dan misdaan? vroeg je.
Het gebeurde wel vaker dat je me iets vroeg waarop ik je geen antwoord kon geven. Je wilde altijd je gelijk halen. En natuurlijk had je tot op zekere hoogte gelijk. De wolken hadden mij tot nu toe nog nooit iets misdaan. Ze zweefden en bestonden uit zichtbare waterdruppeltjes of ijskristallen die zich in de atmosfeer verzameld hadden tot witte suikerspinnen die we soms op de kermis kochten. Mijn rare angst voor wolken brengt mij bij Marie Curie. In dit verhaal wil ik niet voortdurend naar dode mannen verwijzen. Ook dode vrouwen zijn natuurlijk belangrijk. Marie Curie zei: Niets in het leven wordt gevreesd, het wordt alleen begrepen.
Hoe kan ik het nog voor je zeggen: voor mij was het genoeg dat wolken bestonden, en in dat simpele bestaan zou ik hen niet begrijpen. En ik wilde niets liever dan hun wit begrijpen.
De zomers in het dorp waren het leukst. Je zat op de bagagedrager van mijn fiets, droeg een kort rokje met daaronder je roze onderbroek en zong liedjes van de Backstreet Boys. Soms trapte ik zo hard door dat je begon te gillen. We reden over een kiezelpad langs een bos waar de jongens soms blikjes Monster dronken en ze achterlieten rond de holle stam van een dikke doodgebliksemde boom. In het dorp noemde iedereen de boom Dikke Berta. Soms vonden we er ook een gescheurd condoom of een scheermesje. Aan het meer dat achter het dorp lag stopten we. In het midden stond een grote rots die met wat verbeelding op een schaap leek. We deden onze kleren uit en rolden ze in een bolletje op onze handdoek. Jij had er een van Winnie The Pooh en ik van Tom & Jerry. In ons ondergoed stapten we het water in.
Waar blijven je borsten? Je legde jouw handen om de jouwe.
Ik haalde mijn schouders op en bekeek mijn platte borstkas.
Jij had grote borsten die alle jongens in het dorp geweldig vonden. Wanneer ze over je praatten hadden ze het in de eerste plaats over je borsten. Lux, een jongen die ik leuk vond, tekende je borsten met alcoholstift op elke deur van het meisjestoilet op school. Je werd niet boos op hem, je lachte. Je tenen krulden ervan.
De zomer deed je ook aan bevroren Petit Gervais denken en dat deed je dan weer aan Elmer denken. De Petit-Gervaisijsjes haalden we uit de diepvries die in de garage stond, naast de tractor van je vader. We gebruikten die ijsjes om onze kussen met tong te oefenen. Dit was ons geheim. Soms wanneer er geen ijsjes waren, omdat we ze in de diepvries vergaten te leggen, oefenden we ook gewoon mond op mond. Wat me in de eerste plaats aan de ehbo-lessen van meneer De Vries deed denken. Je tong draaide hevige rondjes in mijn mond. We hadden moeite met de productie van ons speeksel. Soms liep er een straaltje langs mijn kin naar beneden. Met meer oefening zou het ons lukken dit te optimaliseren. Vaak stopte je abrupt en zei: Dit is zo stom. Ik voel niets.
Elmer was de enige jongen op school die jou niet zag staan. Net daarom wilde je hem zo graag hebben. Je verlangde het onmogelijke. (De waarheid is soms b. het onmogelijke.) Je zei: Het geeft mij een kick. Zoals je ijskoud water drinkt op een bloedhete dag en het voelt alsof iemand met onzichtbare naalden in je hoofd prikt. Ik dronk nooit ijskoud water. Daar kreeg ik alleen buikpijn en diarree van. Jaloers was ik dat alles in jouw leven altijd zo magazineachtig leuk klonk. In dit dorp leek iedereen verder te slaapwandelen door hun leven. Je lachte met die perfecte tanden van jou. En wanneer je dat deed schudden je borsten op en neer.
Hoe hard je borsten ook schudden, hoe aansluitend je topjes ook werden of hoe kort je rokjes ook waren of hoe kort je je schaamhaar ook schoor, de waarheid was dat Elmer nooit de jouwe werd. In dit geval was de waarheid a. een waterwrat tussen je tenen die niet genegeerd wilde worden. Van de ene op de andere dag liet je hem links liggen, zoals je ook hondenpoep en honden negeert. (Beide omdat je ze verschrikkelijk vond.)
In de buurtwinkel waar ze onder andere ook lenzen verkopen om je ogen van kleur te laten veranderen, kocht je ontkleuringsmiddel. Op de ochtend dat je ouders naar de kerk gingen, ontkleurde ik je haar, maar je froufrou niet. Het hele huis rook naar zwavel en in elke kamer staken we een wierookstokje aan. We wachtten tot er slechts poeder overbleef en vertrokken. Met jou op mijn bagagedrager fietste ik naar het meer. Je ging tot je heupen in het water staan, maakte je witte topje nat waardoor je donkerblauwe kanten bh doorscheen. Ik nam het wegwerpfototoestel uit je Kiplingrugzak en nam foto’s. Met je witte handen blies je kussen in de lucht. Je veranderde steeds van pose. Ik wist niet voor wie die kusjes bestemd waren, maar in ieder geval niet voor Elmer, dacht ik. Ik vond ze mooi, die luchtkusjes, omdat ze op een of andere manier onderdeel werden van de lucht, de wolken, de zon en zelfs van alles wat wij niet kenden. Ik wist niet wat je met die foto’s wilde, maar je zei dat je jezelf eindelijk mooi wilde voelen.
Ik zei: Dat ben je al.
Je zei: Ik wil dat aan mezelf bewijzen.
Ik zei: Een boom bewijst ook niet aan zichzelf dat hij een boom is.
Je stak je lelijkste vinger op en liep weg met het wegwerpfototoestel in je hand.
Drie dagen later hingen de meisjestoiletten op school vol met jouw foto’s. Iemand had er in alcoholstift bij geschreven: I love Zelda. Het was me niet helemaal duidelijk wie dat gedaan had.
Je zei: Ik niet.
Je zag de twijfels op mijn gezicht. (Twijfels maken je mooi, zei je eens. We keken naar Sabrina the Teenage Witch en braken Olé’s in vier reepjes voor we zo een voor een opaten. Je zei me dat de huid op mijn voorhoofd bij twijfel abrupt veranderde in het golvenbad van Centerparcs.)
Kordaat zei je, meer tegen de rimpels op mijn voorhoofd dan tegen mij: Babs, ik zweer het, ik spreek de waarheid.
Je stak je twee vingers in je mond, beet erop en liet me de afdruk van je voortanden zien. Met twee ringmappen onder je arm liep je weg.
In het meisjestoilet opende ik alle deuren en keek naar de foto’s. Naar de luchtkussen die natuurlijk niet letterlijk op de foto stonden, maar wel aanwezig waren. Zo was jij, aanwezig in de ruimte, in de tijd, als een ster. Misschien ben je nu alleen maar meer geworden wat je werkelijk was.
(Ik vraag me hier tussen haakjes af hoe je kunt weten wanneer je eindelijk jezelf geworden bent. Hoe weet je wanneer je lichaam je eindelijk past, zoals bijvoorbeeld je lievelingsjas?)
Aan de schoolpoort rolde Elmer zijn sigaretten. Soms deelde hij ze ook aan anderen uit die te bang waren er zelf te kopen. Hij had de kap van zijn sweater op en luisterde naar muziek. Dat jij niet eens wist welke muziek vond jij vervelend. Zo dacht je ook: als jullie naar hetzelfde zouden luisteren, dan zou dat misschien iets kunnen betekenen. Het woord ‘betekenis’ was voor ons nog zo vaag. Soms was ‘betekenis’ iets wat we al zwemmend in het meer vonden. Hoe het water onze liggende lichamen droeg zonder dat we het vroegen.
Elke poging tot het trekken van zijn aandacht mislukte, en daarom werd je volgens mij, en ook volgens anderen op school die het aan mij vertelden via briefjes in pennenzakken, een beetje wanhopig. Het voordeel aan wanhoop is dat het verschillende stadia kent. Het heeft een opbouw als een huis van legoblokken of als een compositie van Beethoven. Jouw wanhoop kende ook een kleur, het was blauw.
Je begon eerst blauwe eyeliner te gebruiken. Het was niet de gewoonte dat meisjes dat deden. Later tekende je in beide ooghoeken een blauwe traan waardoor je hele gezicht, maar ook je hele uitstraling zielig werd. Het leek alsof je constant naar iemand verlangde die een hand op je schouder zou leggen en je zou zeggen dat alles goed kwam.
Daar waren mijn armen weer die zich zo graag en zo vaak rond iemand legden en ik zei tegen je: Alles komt goed.
En jij antwoordde: Maar ik ben geen weerbericht of horoscooptekstje uit de Joepie.
Ik zei: Weet ik, maar –
Je zei: Vertel me dan de waarheid, want mijn tenen zijn nog steeds lelijk.
In het dorp kregen we een eerste verkeerslicht, er veranderde een plein van naam omdat Witte-lieve-kinderen te racistisch was. De man van het frituur werd aangehouden omdat hij Whiskas in zijn stoverijsaus verwerkt had, maar jouw situatie veranderde niet. Je haar kreeg een ongelofelijke uitgroei. Wanneer je tijdens het wassen de conditioner vergat leek het alsof je met een strooien dakje op je hoofd rondliep. Ik zei je niet dat ik het niet mooi vond. Achter je rug noemden sommige meisjes op school je Jommeke. Ik geloof dat ik op een bepaald moment stopte met de waarheid aan jou te vertellen. Ik probeerde Oscar en Albert te vergeten en alle andere dingen die ik gelezen had in de boeken van de dorpsbibliotheek waar meisjes en jongens op de toiletten rare geluiden maakten.
Jij zonderde je steeds meer af. Ik geloof zelfs dat je haren naar frieten begonnen te ruiken. Wat Elmer precies met je lelijke tenen te maken had begreep ik niet maar dat lag vast aan mij. Ik had vroeger ook niet echt een talent om verbanden tussen bepaalde zaken te leggen, om als het ware onzichtbare potloodlijnen te trekken met een liniaal tussen verschillende punten op een wit blad. Ik begreep dat pas veel later, toen ik allang niet meer in het dorp woonde en Trump president van Amerika werd. Dat slechts één man de oorzaak kon zijn voor de problemen in de wereld bezorgde me tranen die over mijn wangen naar mijn neus liepen en zich met mijn snot vermengden. Uit een krantenartikel knipte ik zijn hoofd en speelde vogelpiek. Ik werd er steeds beter in en zijn gezicht zat vol gaten en dat vond ik geweldig. Hij zag er eindelijk uit zoals hij is, een roodharige man met een groot ego en verschrikkelijke wenkbrauwen.
Misschien had ik mijn aandacht te veel naar de wereldpolitiek verlegd, misschien had ik op de enige computer in de dorpsbibliotheek te veel artikels gelezen over hoe wolken zwaar werden en ook vielen maar dan als regen vielen. Misschien merkte ik daarom niet op hoe het met je ging. Of was ik gaan wennen aan je blauwe eyeliner en die tranen en dacht ik dat het bij je hoorde. Opeens verdween je. De dag daarvoor hadden we het nog over de maan gehad en hoe helder zij het meer verlichtte. Ik had voorgesteld om die nacht naar het meer te gaan en op de bodem naar eurostukken te zoeken. Op het kleine zandstrand waren er vaak jongens en meisjes die op elkaar lagen en seks hadden en zo hun maagdelijkheid maar soms ook hun geld verloren. Je zei me die avond dat je niet kon, de waarheid bleek dat je niet wilde.
Het briefje met de twee inktvegen liet je achter onder de mediterende kikker aan de voordeur waar we onze briefjes altijd voor elkaar verstopten. Wanneer ik aanbelde, deed er niemand open. De gordijnen van je huis bleven gesloten. De bloemen in de bloembakken op de vensterbank verwelkten en gingen dood. Wat me nog verdrietiger maakte, want stervende bloemen zijn zo kwetsbaar. Stervende bloemen vragen maar één iets van je en dat is al jouw liefde.
Ik bewaarde je briefje in de zak van mijn jurk, samen met het glanzende keitje dat ik vond aan de kant van het meer waar we samen zwommen. Soms herlas ik het, alsof ik hoopte dat je woorden zouden veranderd zijn. Wat je geschreven had gaf me het gevoel dat ik te lang in een kleine ruimte stond en dat ik dringend ergens een raam of deur moest openzetten.
Er waren roddels die de bakker, de slager en zelfs de schoenmaker met elkaar deelden wanneer ze ’s avonds op café zaten, bier dronken en borrelnootjes aten. De geruchten zal ik niet met je delen. Ik wil je sparen. De waarheid is soms dat je iemand wil afschermen van de werkelijkheid. Dat je er je beiden handen boven wil houden als een dakje waarop ook de regen afketst.
Albert Camus zei ook: Leef tot het punt van tranen.
Dat is zo mooi en zo moeilijk. Ik vraag me af wat volgt na het punt van tranen. Wat mij betreft heb ik al vele punten van tranen bereikt. Het zijn er al zoveel dat ik een heel eiland kan vormen. Ik geloof nu dat wanneer je het spotlicht achter je laat en de schaduw opzoekt, er ook veel liefde in het zwart te vinden is.
Met je handgeschreven briefje en inktvegen wilde je me in een andere realiteit laten geloven. De waarheid haalt je altijd in, ik weet niet meer wie me dat heeft verteld. En misschien geloofde je Oscar Wilde te veel en kon je daarom niet anders. Hij zei: De enige plicht die we tegenover de geschiedenis hebben, is haar te herschrijven. Misschien wilde je alleen dat doen. En in dat geval vergeef ik je.
Soms ga ik op die brug staan, net voor de zon ondergaat, en kijk ik naar de sporen. Soms zie ik je daar voor mijn ogen naar beneden vallen, jij met je geblondeerde haren en zwarte froufrou, je grote borsten, je korte rokjes en roze onderbroeken van de Zeeman. Wat valt heeft geen geluid en in dit geval is de waarheid c. een stilte.
Ik woon niet meer in het dorp waar jij gestorven bent. Toen ik 18 werd, ging ik op kamers in een grote stad wonen en werd ik verliefd op een meisje en ik bleef. Ik hield van haar diepe oksels en haar dancemoves. Wat er met de tijd gebeurd is, o, ik weet nog hoe je zei: Tijd is een ster, en je bedoelde dat en niets anders. Je had gelijk. Alle tijd is een ster en hij hangt boven ons hoofd en hij vraagt ons niets. Alle tijd die ik ken is ook stil.
Drie weken na je val ging ik opnieuw naar school. Mevrouw Puluci, de leerlingenbegeleider, nam me apart in een kleine kamer die net naast de refter lag. Het rook er naar tomatensoep met balletjes. Ze zei me: Laat het los. Ze pakte mijn beide schouders vast en schudde mij dooreen, zoals jij in de tuin aan de stammen van de appelbomen schudde en vervolgens de appels opraapte.
Thuis liet ik gommen, en papieren van een trap naar beneden vallen. Ik liet Dinosauruskoeken en Capri-Sunbrikjes vallen. (Dat laatste maakte een ontzettend mooie plof wanneer het op de grond neerkwam. Het leek op de plof van een condoom die op een versgewassen laken terechtkomt.) Ik onthoofdde mijn Barbies en liet hun hoofden vallen. Ik liet slakken naar beneden vallen waardoor hun slakkenhuis brak en ik hen dakloos maakte. Met de slakken en hun gebroken slakkenhuis wandelde ik op mijn tippen door het lege huis. Ik telde de minuten en zette streepjes op het konijnenkrijtbord in de keuken.
Het loslaten van mevrouw Puluci betekende uiteindelijk zoveel voor me dat ik, wanneer ik alleen thuis was, op een stoel ging zitten in een woonkamer. Ik weigerde mijn voeten op de grond te plaatsen en ademde. Dat gebeurde elke zaterdag- en zondagochtend wanneer mijn ouders naar de kerk waren. Ik ademde, ik keek. Mijn billen plakten aan het oppervlak van de stoel. Mijn bovenbenen begonnen te trillen. Uit de juten zak die naast mij stond haalde ik elke minuut een steen en legde die op mijn schoot. Het waren stenen die ik vanop de bodem van het meer gehaald had. Mijn adem versnelde. Ik mocht de grond niet aanraken. Eerst voelde het alsof er in mijn bovenbenen iets in brand stond. Daarna kreeg ik steken. Soms werd ik misselijk waardoor ik in een plastic zakje dat aan de leuning van de stoel hing, braakte. Mijn t-shirt plakte tegen mijn bovenlijf. Ik deed steeds weer hetzelfde t-shirt aan wanneer ik op die stoel ging zitten. Ik ging steeds weer op die stoel zitten.
De treinbestuurder die jouw vallende lichaam aanreed pleegde twee jaar geleden ook zelfmoord op die brug en op dat spoor. De grootste angst van het dorp is dat er nu een vicieuze zelfmoordcirkel is ontstaan. De kranten hadden het een tijdje over ‘het zelfmoorddorp’. In elke straat van ons dorp is er minstens één persoon die zelfmoord pleegde. Albert Camus schreef eens: Moet ik mezelf doden of een kop koffie drinken? En ik geloof dat er in ons dorp van zevendertig straten in de keukens en woonkamers misschien te weinig koffie werd gedronken. Of dat mensen zich in ieder geval te vaak de verkeerde vraag stelden.
Op de plek van je fatale val staat er nu een groot bord met het nummer van de Zelfmoordlijn op. Anderen hebben er hun gsm-nummer met hun naam en bepaalde voorstellen bijgeschreven voor het geval dat iemand op dat moment eigenlijk alleen maar seks wil. Het nummer van Elmer staat er niet bij.
Ik bezoek je graf niet. Je ligt er toch niet. Ze hebben jouw uiteengereten lichaam slechts moeizaam kunnen verzamelen. Vandaar al die treinvertragingen op die dag.
Tien dagen nadat mijn moeder mij de waarheid over je dood vertelde ben ik naar de plek van de aanrijding gegaan op zoek naar jouw resten. Ik vond een stukje verschroeide huid en misschien was het ook gewoon verbrand plastic, maar ik nam het mee naar huis. Die avond zal ik nooit vergeten. Ik lag op bed, met jouw stukje huid of het stukje zwarte plastic op mijn nachtkastje naast mijn wekker van Barbie. Mijn hele kamer rook naar steenkool. En toen moest ik aan jouw lelijke tenen denken. Hoe jij je ervoor schaamde. Je tenen waar werkelijk niets mis mee was, en die slechts in jouw blik verschrikkelijk waren. En die blik die anders dan de mijne was, was het enige echte probleem. Jouw blik en jouw tenen, misschien heb ik daarmee alles gezegd.
Tegelijkertijd heb ik zo weinig verteld maar van tenen kun je niet verlangen dat ze spraakzaam zijn. Ze geven je slechts het begin of het einde van je lichaam aan, meer niet. En je kunt niet zonder. Wie een teen mist, wandelt anders en ongemakkelijk. Dat is de waarheid die Ramzi in het dorp bewees, al wilde hij dat niet, maar hij verloor zijn grote teen in toen hij het veld van boer Ludovicus omploegde. Hij zei tegen iedereen die het wilde horen: Zonder die ene teen ben ik niet gelukkig. Soms is geluk één teen, ik wilde dat je dat kon begrijpen.
Wat ik je wil zeggen, je kunt niet zonder, nooit zonder tenen. En ik denk dat je dit misschien vergeten bent. In ieder geval nog dit, Oscar Wilde opnieuw, omdat ik hem het meest geloof: We zijn elk onze eigen duivel en we maken deze wereld onze hel.
Soms praat ik over jou alsof je nog leeft, en ben ik blij dat jij dat in mijn gedachten nog altijd doet. Want tijd is een ster, en jij hebt je daar bijgevoegd. De rest is een grote schaduw, een grote rustige schaduw die geaaid wil worden.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.