7 jaar
‘Ik ben Amerika!’ mijn broer Sebas tekent een cirkel op de straat.
‘Ik ben Azië!’ roep ik. Sebas zegt dat dat geen land is, maar het kan me niet schelen. We springen in elkaars gestoepkrijte vakken. We winnen, we verliezen, we rennen achter elkaar aan, vegen het gekleurde krijtpoeder van onze handen in onze gezichten, we vechten, we lachen. We zijn koningen en spionnen. We tellen mieren, we stoppen ze in onze monden om te weten hoe het voelt.
‘Wij,’ zegt Sebas, terwijl hij in mijn schouders knijpt en me lang aankijkt. ‘Wij hebben altijd elkaar, oké?!’ We drukken een glasscherf van de stoep in onze palmen tot het bloed naar buiten bolt en drukken onze handen stevig tegen elkaar aan. We vallen schaafwonden op de straattegels. We worden niet naar binnen geroepen, we huilen maar heel af en toe.
9 jaar
We staan met zijn drieën in de keuken. Sebas is in papa’s kamer geweest.
‘Haal je bal,’ zegt papa. Als Sebas de keuken uitloopt pakt mijn vader een mes uit de la. ‘Dit doe ik alleen omdat ik wil dat jullie ervan leren,’ hij wijst met het scherpe deel van het mes naar mij. Ik druk mijn rug tegen het aanrechtblad.
Sebas komt terug, met de bal tussen zijn arm en zij geklemd. Het is zijn lievelingsbal, met de handtekening van een voetballer erop. Hij ziet er stoer uit.
‘Je hebt het er zelf naar gemaakt,’ mijn vader geeft hem het mes. Ik kan wel huilen, maar Sebas pakt het mes aan en twijfelt niet eens. Hij steekt het lemmet kwaad door de bal, die hij daarna samen met het mes op de plavuizen laat vallen. Een hoog geluid op de tegels, gevolgd door een doffe klap. Mijn vader grijpt Sebas beet als hij weg wil lopen. ‘Ik wil dat jullie goede mensen worden, hoor je me.’ Sebas kijkt naar zijn voeten. Ik moet heel nodig plassen. ‘Gehoorzame mensen.’
Niet lang daarna steelt Sebas een bal uit de gymzaal en verstopt die op onze kamer. Ik ben bang dat hij betrapt wordt en nog veel ergere straf krijgt en daarom neem ik de bal op een dag mee naar buiten en gooi ik hem in een prullenbak langs de weg. Ik zeg sorry terwijl ik het doe.
10 jaar
Ik krijg mijn eerste onvoldoende. Een vijf, voor aardrijkskunde. Mijn vader trekt me aan mijn arm mee naar boven en zet me hardhandig aan zijn bureau, in de kamer waar ik normaal gesproken niet mag komen.
De muren in mijn vaders’ kamer hangen vol met kaarten. Afbeeldingen van de wereld. De kamer is klein en het vieze raam kijkt uit over de weilanden. Papa pakt een van de wereldbollen uit de vensterbank en zet die voor mij neer, midden op het bureau. Mijn voeten bungelen net boven de grond. ‘Lezen,’ beveelt hij. Hij loopt heen en weer door de kamer, van het raam naar de deur en weer terug. Ik durf niet op te kijken en concentreer me op de landen die als gekleurde vlekken over de bol liggen. Ik slinger met mijn benen, af en toe blijft mijn teen op de grond steken. Een piepend geluid, zoals in de zaal met schoolgym. ‘Stop daarmee.’ Ik houd mijn voeten stil, mijn vingers glijden over de grenzen. Ik lees hardop voor. Sommige landen zijn moeilijk uit te spreken. Joegoslavië. Tussen de landen in haal ik diep adem. Mijn vader knikt als ik klaar ben. Ik ren de kamer uit.
’s Avonds brengt papa ons naar bed. Hij zit op een stoel tussen onze bedden in. Ik trek de deken tot mijn kin op, ik haat zijn verhalen, maar durf het niet te zeggen. Hij begint te vertellen over een poolexpeditie van twee mannen met veertien honden. Een verhaal waarin het donker is, en koud. Waarin de honden mank lopen, omdat ze hun poten openhalen aan het scherpe ijs. In dit verhaal is iedereen uitgeput en hongerig. ‘Op een dag kiezen ze een hond, de zwakste hond.’ Papa kijkt even van Sebas naar mij en terug. ‘Die hond wordt meegenomen door de expeditieleider.’ Hij staat op van zijn stoel en loopt heen en weer in de smalle ruimte tussen onze bedden. ‘Die wordt nog een keer geaaid…’ hij aait de knuffel in de hoek van mijn bed, ‘en daarna afgeschoten!’ Zijn stem klinkt opeens hard. Ik knijp in mijn deken. Mijn vader zucht diep. ‘Dat klinkt misschien erg, maar zo gaat het nou eenmaal. Zo hielden ze zichzelf en de overgebleven honden in leven.’ Mijn vader loopt richting de deur.
‘En toen?!’ Sebas is het niet eens met het einde van het verhaal.
‘Toen ging dat door tot er geen honden meer waren, natuurlijk.’
‘En daarna?’
‘Daarna vroren de mannen dood.’ Papa knipt het licht uit en sluit de deur. Pas als hij allang weer beneden is, en het donker en de kou uit het verhaal zich naar de hoeken van de kamer hebben begeven durf ik mijn stem de ruimte in te sturen.
‘Sebas…’ ik hoop dat hij nog wakker is. ‘Sebas. Ik ben bang.’
Het is even stil. ‘Voor papa?’ vraagt hij dan. Nog voor ik kan antwoorden zegt hij: ‘Dat is niet nodig.’ Het klinkt vastbesloten. ‘We moeten gewoon zorgen dat we nooit op hem gaan lijken.’
Ik vind dat Sebas makkelijk praten heeft, want ik heb dezelfde neus als onze vader. Ik zie het niet, maar dat zeggen mensen vaak. ‘Je bent precies je vader,’ zeggen ze dan, voordat ik weet wie zij zijn, ‘echt een van der Wal gezicht.’
12 jaar
Ik heb een 9 voor aardrijkskunde. Mijn vader komt diezelfde dag thuis met een nieuwe globe. Hij is helemaal naar Zeeland gereden om hem op te halen en laat zijn nieuwe aanwinst aan me zien. Hij is vrolijk. ‘Het is echt een oude,’ zegt hij, ‘kijk maar.’ Hij wijst naar op de bol. Perzië. Dat hebben we niet geleerd met aardrijkskunde. Mijn vader maakt er een sport van om aanwijzingen in de lijnen en de letters te vinden, details over de oorsprong van de kaart. Ik heb een afkorting nodig om de volgorde van de Waddeneilanden te onthouden, maar hij… Hij weet hoe de grens tussen België en Nederland door de eeuwen heen verschoof, welke landen ontstonden en weer verdwenen.
16 jaar
Op school verzet ik de klok van de centrale bel met een kwartier. Tijdens Nederlands kijk ik steeds op mijn horloge, tot de bel ruim voor het einde van de les gaat. Iedereen pakt zijn tas in en staat op. De leraar doet nog een poging om ons terug aan de tafels te zetten, maar het geluid van de bel is zo verweven met opstaan en vertrekken, dat het zinloos is. Alle deuren van alle klaslokalen zwaaien vroegtijdig open, zelfs de braafste kinderen van de school lopen de lokalen uit. Meesterlijk, vind ik de uitwerking van mijn actie.
Ik sta meteen hoog op de verdachtenlijst en moet naar de kamer van de rector komen. De rector heeft medelijden met me omdat ik bij Sebas ben gaan wonen.
‘Ik deed alles voor jullie. Alles!’ Dat riep mijn vader toen ik vertrok. ‘Voor jùllie.’ En zo, met dat nadrukkelijke jullie, trok hij ons mee in zijn verhaal waar we met onze benen vast bleven kleven, als vliegen op een stroopstrip.
Ik krijg geen straf voor het voorval met de bel.
Na schooltijd werk ik bij een supermarkt. Iedereen in het dorp kent mijn vader van naam, en mij als het verlengde daarvan. Mijn gezicht geeft het weg. Ik ben nog meer naar zijn vormen gegroeid. Zo veel, dat ik het nu zelf ook zie.
‘Is dit een…’ Ik stop met het scannen van de boodschappen en houd een groene groente omhoog. ‘Is dit een courgette of een komkommer?’ vraag ik. De klant aan de kassa kijkt me vriendelijk aan. Ze weet het ook, denk ik, van mijn vader. ‘Een courgette,’ zegt ze met een stem gewikkeld in medelijden. ‘Als je twijfelt, zie je het aan het uiteinde,’ ze wijst op het platte kroontje.
’s Avonds stop ik een diepvriespizza in de oven. Samen met Sebas kijk ik de film Birdman, over een man die zich er maar niet bij neer kan leggen dat hij zijn sterrenstatus is kwijtgeraakt.
‘Wow,’ zeg ik als de film al een uur bezig is, ‘die hele film in één take!’
‘Nou ja, zo lijkt het in ieder geval.’
‘Wat bedoel je?’
Sebas haalt zijn schouders op. ’Daar hebben ze vast trucjes voor.’
Voor ik naar bed ga zie ik mijn vaders vormen in de spiegel en was ik mijn gezicht grondig.
20 jaar
Via via hoor ik dat mijn vader iemand het ziekenhuis in heeft geslagen. Het gegeven zelf verbaast me niet, het verbaast me wel welke weg het aflegde voordat het bij mij terechtkwam. Dat ik nog steeds met één been in het verhaal sta. Vanaf die man in het ziekenhuis kom je schijnbaar vanzelf bij mij uit.
Ik beweeg me door de dagen als op een feest waar ik niet voor uitgenodigd ben. Op het eerste gezicht is er niets aan de hand. De mensen zijn best aardig, het is gezellig zelfs, soms, en toch blijft er iets sluimeren: het idee dat ik er eigenlijk niet mag zijn.
Ik zet mijn studielening op maximaal en spaar net zo lang tot ik een vliegticket kan betalen, stop dan met school en vlieg naar de andere kant van de wereld, maar mijn hoofd is een IKEA; overal hetzelfde doolhof. Ik vlieg weer terug, verhuis naar Maastricht, begin er een nieuwe studie en leer in korte tijd heel veel nieuwe woorden. Sebas bel ik soms. ‘Ha studiebol,’ zegt hij dan. Of ‘goh besta jij ook nog.’ Hij voelt zich verlaten. Soms zegt hij: ‘Weet je nog, toen met die bel. En dat iedereen te vroeg de les uit liep, echt íedereen. Dat was meesterlijk.’
24 jaar
Sebas en ik wonen elk in een ander uiteinde van het land. Ik ben in Maastricht gebleven en hij verhuisde naar Friesland. We zijn nieuwe verhalen geworden die voor onze omgevingen niets meer met elkaar te maken hebben. Ik droom ervan om hem te zien. In mijn kleine eenkamerappartement staat een logeerbed, voor als hij langs zou komen, ook al weet ik dat dat niet gaat gebeuren. Het is alsof we allebei aan een andere kant van onze jeugd zijn beland en we de oversteek beide niet meer durven te maken. Het huis van onze vader ligt als een zwaarbewaakt grensgebied tussen ons in.
29 jaar
‘Zullen we het huis leeghalen?’ vraag ik aan Sebas. ‘En verkopen?’ wanneer hij niet reageert.
‘Waarom zouden wij dat doen?’
Ik druk op een littekentje in mijn handpalm als ik zijn stem hoor. Voor zover ik weet heeft hij alleen maar doelen in ontkennende vorm. Niet op papa lijken. Geen kinderen krijgen, ook niet per ongeluk. Geen schulden maken. Ik doe mijn best om zijn taal te spreken.
‘Om niet gek te worden,’ zeg ik.
We spreken af op het station. Het station in het dorp bestaat uit twee sporen die parallel aan elkaar lopen. De treinen uit tegenovergestelde richting komen hier twee keer per uur tegelijkertijd aan en vertraging van de een leidt onherroepelijk tot vertraging van de ander.
Sebas is niet veel veranderd, alleen ouder geworden. In zijn bos krullen zitten hier en daar grijze haren. We praten over werk totdat we bij de voordeur staan. Pas in onze oude slaapkamer omhels ik hem. Ik denk aan mensen die geboren zijn in landen die nu niet meer bestaan.
We lopen het hele huis door en openen mijn vaders’ kamer pas als laatst. De wereldbollen staan er nog, het zijn er meer geworden. De kamer is rommeliger dan ik me herinner. Ik kijk uit het raam. In het weiland staat een groot, vierkant appartementencomplex dat ongemakkelijk boven zijn omgeving uittorent, als een kind dat als eerste van de klas een groeispurt heeft gehad. Eromheen staan hijskranen, klaar om nog meer gebouwen overeind te helpen.
Ik kijk naar de boeken in de kast en de platen aan de muur. Ik trek laatjes open. Sebas doet niks. Hij gaat met zijn rug tegen de muur op de grond zitten. Misschien denkt hij net als ik aan het mes door zijn bal.
Ik vind twee merkstiften in de la van het bureau. ‘Hier,’ ik geef er een aan Sebas, en ga tegenover hem zitten met de grootste globe tussen ons in. Ik trek de dop van mijn viltstift en trek een lijn over het hout, dwars door de landen. Eerst voorzichtig, steeds sneller. Sebas doet het ook. We zeggen niks, maar blijven zitten en gaan door, tot de oorspronkelijke lijnen nagenoeg onzichtbaar zijn.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.