papieren helden

FB

Eiland

Ook al weet je dat er niks meer aan te doen is, je leest de krant aandachtig. Het algemene nieuws, de ingezonden brieven, de beursberichten, de weerberichten, je horoscoop. Het kan nu ieder moment gebeuren, denk je, het is te warm voor deze tijd van het jaar.

Met een stift omcirkel je de woorden die je het meest onrustig maken. De kranten die bewaar je. Het is allemaal kennis, denk je. Het is geschiedenis. En anders is het isolatie.

Ze liggen opgestapeld om je heen, gearchiveerd op een manier die alleen jij begrijpt. Je bent een eiland.

Je belt naar de fabriek. Ze kennen je, denken dat je van de voedselbank bent. Je hebt ze in de waan gelaten. Je hebt geluk, zeggen ze. Er was een fout in de productie. Het staat al voor je klaar, buiten bij de hekken.

Ergens las je over mieren die als kolonie overleven door zich als één organisme te gedragen. Je wil dit met ze delen, laten zien dat het ook anders kan, maar iets in de stilte aan de andere kant van de lijn houdt je tegen. Er wordt opgehangen.

Je staat op, waadt door de papieren zee naar de wastafel waar ook de waterkoker staat. Er staat nog afwas: een bord met restjes ketchup, een kom met een bodempje kwark, droog en gebarsten als Afrikaanse aarde. Alleen het kopje spoel je af, het voelt zinloos om de rest nu nog te doen.

Kokend water op bittere korrels oploskoffie. Geen suiker. Met suiker moet je zuinig zijn. Suiker ga je nodig hebben. In de hoek van de kamer staan de zeven dozen die je van je laatste spaargeld kocht. Wit, kristal- en basterd. Pure energie. Je kunt er dingen mee konfijten, je kunt het ruilen tegen andere dingen, je kunt er kakkerlakken mee bestrijden.

Je drinkt de koffie, tuurt weer in de krant, omlijnt de woorden stikstofcrisis en emissierechten, overtuigt jezelf dat je de deur uit moet. Dat het geen zin heeft om thuis te wachten. Dat je door moet gaan, altijd door moet blijven gaan. Je legt de krant weg, trekt je vest aan, pakt je fietssleutel.

Als je de stad uit fietst, langs de velden die daar naakt en braak liggen te wachten op de lente, stel je je voor hoe het zal zijn wanneer alles onder water staat behalve de toppen van de bomen en de daken van de huizen. Je ziet vogels die in zwermen neerstrijken en dikke wormen uit de aarde trekken. Soms is het moeilijk te bevatten, denk je. Dat alles tot een einde komt. Je duwt je voeten tegen de trappers met alles wat je in je hebt.

Bij de fabriek kijk je in de dozen die ze voor je hebben klaargezet. Knakworsten in glazen potten. Je kunt het niet geloven, wat mensen allemaal wegdoen. Je laadt drie dozen op de bagagedrager. Het is te veel. Je zult twee keer moeten fietsen.

Wanneer je naar huis rijdt bungelen de worsten in hun vocht mee met de bochten. De glazen potten rammelen achter op je fiets als een vreemd klokkenspel. A-po-ca-lyps, a-po-ca-lyps, a-po-ca-lyps.

Thuis warm je een paar knakworsten op in de magnetron die naast je bed staat. Ze voelen vreemd tussen je kiezen; zanderig en plakkerig. Je zult het ermee moeten doen. Straks heb je geen keus.

Even ga je liggen. Je leunt tegen het zachte kussen en zakt weg in een klamme, zweterige slaap van waaruit je naar de oppervlakte probeert te zwemmen. Zo moet het voelen, denk je, om te verdwijnen.

Je droomt over mieren. Honderden mieren in de hoek van je kamer als één groot zwart beest dat zich op de suiker stort, zich tegoed doet tot op de laatste korrel. Dan valt het weer uit elkaar. De mieren zoeken een plek om uit te rusten, hun nest te bouwen, hun kinderen te baren. Ze komen op je af in rechte zwarte lijnen. Je wil ze tegenhouden maar je kunt je niet bewegen, voelt hoe ze je lichaam verkennen: langs je vingertoppen, je armen, naar je oksels, je hals, je oren, je neus. Overal die kriebelige pootjes.

Dan word je wakker.

Doorgaan, denk je. Niet verdwijnen. Dus ga je weer de deur uit, de tweede lading worsten halen.

In het gras bij de fabriek draai je een peuk, pulkt een wit vloeitje uit het karton. Een plukje harige tabak, de diepe zoete geur als het nog niet verbrand is. Je draait de peuk zo luchtig mogelijk, draait tot je de juiste vouw gevonden hebt. Je likt het randje, proeft de lijm, steekt hem op en inhaleert. Het wordt stil en mistig in je hoofd.

De grond is koud, de zon zakt vuurrood naar beneden, wast de wereld in een koperachtig licht. Je weet niet hoelang je hier gezeten hebt. Je ziet jezelf van bovenaf: een vreemd stilleven. Het gaat beginnen, denk je. Je bent aan het verdwijnen. Dus huil je maar een beetje: om het einde van de wereld, om de worsten die je niet meer hoeft te eten en de kranten vol met woorden die straks niks meer betekenen als niemand ze kan lezen. Je denkt weer aan de mieren, concentreert je op de braakliggende velden die door je tranen heen iets vredigs hebben, iets oneindig vredigs, zo bezaaid met witte vogels als de pluisjes op je vest. Het enige wat je kunt doen is dapper zijn.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,