Als we binnenkomen zit hij in zijn gecamoufleerde kakstoel, de tanden op elkaar, de lippen op elkaar, en het gezicht naar het raam gekeerd. Ik werp een snelle blik naar buiten. Er is daar niets dat een mens kan interesseren, en ik denk: hij speelt weer toneel, hij heeft ons gewis horen binnenkomen. Maar dat kan niet, valt me in, want hij heeft zijn hoortoestellen alweer uitgedaan.
‘Dag pa,’ zegt mijn vrouw, en hij draait zijn hoofd, zo langzaam dat de nekwervels wel verroest lijken, en kijkt ons aan met die zure, hatelijke blik waaraan we hem kennen. Er is weer iets loos, er is altijd iets loos. Hij zegt geen gedag, zoiets is hem vreemd, hij kijkt ons alleen maar aan, en dan krijgt hij, met de grootste inspanning, de lippen van elkaar. Hij spuwt het eruit: ‘Gisteren is Rita hier geweest, en ik heb nooit van mijn leven geweten dat een kind zó tegen zijn eigen vader kon tekeergaan. Die ros uit de Tuinwijk is van beter allooi.’
Die ros is een roodharige vrouw met twee kinderen die zich liet scheiden van een gewelddadige dronkaard. Wat haar enige, maar onvergeeflijke zonde is, en haar sindsdien indeelt bij de mensen die niet deugen.
Mijn vrouw helpt hem met de hoortoestellen. Daarna trekt ze haar jas uit en gooit die op het bed. Ik hou mijn jas binnen handbereik om sneller mijn biezen te kunnen pakken.
‘Rita had misschien wel gelijk,’ zegt mijn vrouw. Weer die ongelooflijk hatelijke blik, teleurstelling ook in die ogen van porselein. Hij dacht warempel dat ze hem gelijk zou geven. Jij ook al, zie je hem denken, en hij kijkt weer naar buiten waar niets te zien is, zijn handelsmerk: als iets hem niet aanstaat, negeert hij je, doet hij alsof hij je niet gehoord heeft.
We trekken een stoel bij. Hij heeft iets op zijn lever, dat merkt een blinde, en het duurt niet lang of hij begint erover.
‘Het is allemaal haar schuld. Zij heeft dat boek gepakt.’
‘Dat is nog geen reden om iemand anders van diefstal te betichten. Dat was grof van je. En het is nog grover dat je Elza je verontschuldigingen niet wil aanbieden.’
‘Verontschuldigingen? Wie moet zich verontschuldigen? Rita had het maar niet moeten pakken. Het is allemaal haar schuld.’
‘Rita heeft het boek meegenomen, juist. En je had je kunnen afvragen of niet iemand van ons het boek had weggenomen. Maar je bent als een dolleman naar Elza gestormd en hebt háár van diefstal beticht.’
‘Het is haar eigen schuld ook. Ze loopt aldoor op en af de gang. Dat ze op haar kamer blijft.’
Hij biedt heftig weerwerk. De toon wordt bitser en als je je niet wil laten inpakken, kun je niet anders dan met tegenargumenten komen aandragen. Eigenlijk word je sowieso ingepakt, want je kunt hem onmogelijk overtuigen van zijn ongelijk. Hij heeft altijd gelijk. Je begint dus beter over wat anders en laat de zaak rusten.
Maar dan triomfeert hij.
Een keer steekt hij in het zicht van de overwinning een vinger in de lucht. Dat is codetaal voor: let op, nu zeg ik iets dat staat als een huis.
Tegenwoordig gaat dat tabaksbruine vingertje aldoor de hoogte in. Want vader heeft gelijk, altijd gelijk. Vader kan een kleine eeuw wijsheid voorleggen. Daarin lijkt hij precies op moeder. Moeder die al tien jaar onder de zoden rust, die ook altijd gelijk had, meer dan hij zelfs. Moeder die hem als een vaatdoek behandelde. Uitgerekend hem, die de suprematie van de man predikte. Zij was de vorstin thuis en hij de hofnar. En wij, wij waren de knechten; zijn het nog altijd, nu hij uit vergeetachtigheid of met opzet in zijn broek plast omdat hij geen luier wil dragen. Wij zijn moreel verplicht naar dit hok te komen om naar zijn gezwets te luisteren, verplicht zijn smerige was te doen, verplicht de plooien glad te strijken als hij weer eens ruzie met het verzorgend personeel of een medebewoner heeft gemaakt, verplicht een krant te kopen die hij toch niet leest. Verplicht om stank voor dank te aanvaarden, nooit een goeiedag of een dankjewel te krijgen, en tegen die emotieloze tronie aan te kijken. En dan denk ik: waarom kan hij niet gewoon doodgaan? Heeft hij misschien niet het recht te sterven? Heeft hij niet lang genoeg geleefd? Bijna honderd. Ik zou ervoor willen tekenen. Of toch niet. Als je zo je dagen moet doorbrengen, op alles foeterend, doordrenkt van azijn, ruzie zoekend en ruziemakend.
Ga toch dood, man. Straks ben je honderd en zijn we na alle ellende die we doorgemaakt hebben, ook nog eens verplicht je te fêteren. Feestje in het zorghuis, felicitaties van het stadsbestuur, vals glimlachende gezichten, plaatjes en een reportage in de krant. En zeg eens, eeuweling, wat is je geheim om zo oud te worden?
‘De oude dag van mijn kinderen verpesten!’
En nee, het houdt niet op, er is altijd wat. Vorige week heeft hij het nieuwe afdelingshoofd geschoffeerd omdat het niet hoort dat een vrouw leiding geeft. De week daarvoor heeft hij verpleegkundige Wim verweten dat hij vrouwen broodrooft, omdat hij een vrouwenberoep uitoefent. En deze week staat het incident met dat gestolen gewaand boek op het programma.
We kennen natuurlijk die historie. Hij zat op het toilet toen Rita om de was kwam. Ze nam het boek van de plank en stopte het in haar handtas. Naderhand wisselden ze wat nieuwtjes, moeizaam als altijd. Rita dacht niet meer aan het boek. Toen ze gisteren op zijn kamer kwam, kreeg ze het volle pond. Dat was nog het minste, vond ze, maar dat hij zich niet wilde verontschuldigen bij Elza …
Hij kan er niet van slapen, beweert hij met een opgestoken vinger. Dat zijn dochter zich druk heeft gemaakt tegen haar eigen vader. Hoe DURFDE ze! Hij is nooit zo grof geweest tegen zijn ouders. Hij was gehoorzaam en respectvol. Hij hield van zijn ouders en liet dat ook merken. Vandaag de dag is het treurig gesteld met het respect. Het is van je kinderen dat je ‘t moet hebben.
Ja, denk ik, terwijl we onze jassen aanschieten. Je moet het vooral hebben van hen die VOOR JOU het vuur uit hun sloffen lopen. Die aldoor brandjes moeten blussen omdat je van elke scheet een donderslag maakt. Die hun kostbare tijd verspillen om te komen luisteren naar je geklaag over het slechte eten, want je lust geen rosbief. Om te horen dat je zorgkundige Petra ‘een lelijk, dik wijf’ hebt genoemd en tegen Wim hebt gezegd dat hij met zijn smerige tingels van jouw lijf moet blijven.
Stik, denk ik, het is de laatste keer dat ik hier een voet heb binnengezet. Maar ik weet dat mijn vrouw me voor de week voorbij is, alweer zal meetronen naar deze onzaligste plek op aarde onder het motto doe het voor mij, misschien is het de laatste keer. Bij God, ik hoop dat het de laatste keer is, de laatste van de laatste keren. En ik bid: laat deze beker aan mij voorbijgaan. Het is wel geweest, het heeft lang genoeg geduurd.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.