Ik ben naakt en ik sta achter een plant. Het is er eentje met grote donkergroene bladeren. Ik denk dat het een ficus is of een lid van de familie van de ficus, de enige soort kamerplant die ik ken. Ik weet alles over cavia’s, dinosaurussen en de brandweer, maar mijn leerlingen schrijven nooit werkstukken over kamerplanten.
Toen we de sleutel in de voordeur hoorden, sprongen we tegelijkertijd op, voor zo goed dat kan als je samen in elkaar verstrengeld op een te smalle bank ligt. Ik keek wild om me heen, zocht naar een kast, groot genoeg om me erin te verstoppen, maar natuurlijk staat die hier niet, die staat er alleen in films en dit is een verhaal. Uit een reflex griste ik mijn mobiel van de salontafel, al had ik beter mijn kleren kunnen pakken die nu nog voor de bank op het tapijt liggen. Mijn kleren pakken en de drie stappen naar de balkondeur rennen. Ik heb een keer gehoord dat brandweerlieden ook in hun vrije tijd altijd kijken waar de vluchtroute is zodra ze in een nieuwe ruimte komen. Gerommel vanuit de gang. De ficus gaat nog niet eens tot mijn middelste.
En Nienke doet niets. Ze staat er alleen maar, naakt, als een onuitgeslapen amateuracteur in een slechte pornofilm die op de aanwijzingen van de regisseur wacht. Dat ze de hele tijd haar paarse sokken aanhad valt me nu pas op. De tweeling heeft voetbaltraining en Harun werkt vanaf vandaag weer op kantoor, appte ze vanochtend in hoofdletters en met drie uitroeptekens gevolgd door een reeks uitgelaten emoji’s. Niemand die zou merken dat de juf op huisbezoek is. Voor de zekerheid heb ik de toetsen van de tweeling meegenomen, dan kon ik die altijd laten zien, mocht me iemand vragen wat ik er deed. Ze zitten in mijn tas die op de eettafel ligt. Meer gerommel vanuit de gang, ik zoek Nienkes blik, maar zij staart naar de openstaande glasdeur. Even overweeg ik om achter de ficus vandaan te komen, ik moet me niet nóg belachelijker maken. Voetstappen.
‘He, je bent naakt’ Harun heeft een zachte stem, een stem die je ’s avonds nog een verhaal voorleest waarbij je vredig in slaap valt. Hij staat in de deuropening. Ik herinner me hem van de laatste ouderavond. Hij zat stil in de achterste rij bij het raam en knikte af en toe.
Hij komt verder de kamer in, staat nu schuin voor me, de punten van de ficusbladeren raken zijn broekspijpen aan. Ik ruik dezelfde geur van wasverzachter als in Nienkes kleren en nog iets vers, iets pepermunt-achtigs. Ik herinner me een reeks YouTube filmpjes van een paar weken geleden waarin vrouwen hun vrienden verrasten door ineens naakt voor hen te staan en hun reactie op video vastlegden, hoe ze hun playstation controller lieten vallen, vanachter hun computer opsprongen, de telefoon opzij legden of het mes midden in het smeren van een boterham met pindakaas uit de hand lieten glijden om zich naar hun vriendin te haasten waarop de video dan abrupt stopte. Harun laat de laptoptas in zijn hand niet vallen, hij rent niet naar haar toe, hij blijft staan.
‘Systeemfout. Stel je voor. Op de eerste dag.’ Hij lacht. ‘Volgens IT gaat het tot morgen duren totdat alles weer opgestart is. Toen dacht ik, ik kan net zo goed weer thuis werken.’ Hij kijkt om zich heen, in elke richting, behalve naar de ficus. Zijn blik blijft bij mijn blauwe beha hangen die ongeveer een meter bij hem vandaan op het tapijt ligt. Hij raapt hem op aan een van de schouderbandjes, wrijft met zijn duim over de kanten stof. ‘Is die nieuw? Die ook.’ Hij raapt ook mijn bijpassend slipje op, marineblauw is Nienkes lievelingskleur. Dit setje ligt al wekenlang klaar in mijn kast, elke keer dat ik het aan wilde doen, legde ik het aan de kant zodat het schoon bleef voor het geval dat Nienke het berichtje zou sturen dat zij een keer langs kon komen of dat Harun het huis voor voorspelbare tijd zou verlaten. Ik fantaseerde zelfs even over een ziekenhuisopname. Hij brengt mijn slipje even naar zijn neus. ‘Mmm.’
Ik voel me misselijk worden, voel de kou van de laminaatvloer opstijgen via mij blote voeten. Mijn linkervuist sluit zich om een van de ficusbladeren, vermaalt het. Ik zie hoe Nienke hem met ver geopende ogen aanstaart. Hij zet zijn tas neer en stapt langzaam in haar richting, legt een hand op haar naakte schouder, laat hem omhoog glijden naar haar nek, begint haar te zoenen. Ik heb het koud, heb kippenvel. Hij zoent alsof hij weken niet heeft gezoend, hongerig als een net uit de winterrust ontwaakte bruine beer. Dat heb ik deze week nog geleerd, dat het niet klopt dat beren winterslaap houden. Het is geen diepe slaap maar een zachte rusttoestand waaruit ze snel en gemakkelijk kunnen ontwaken. Zijn hand glijdt omlaag, naar haar billen, trekt haar verder naar zich toe.
‘Naar boven,’ fluistert zij op een dwingende toon, zo heb ik haar wel eens tegen de jongens horen praten ‘s middags op het schoolplein, maar zo praat ze nooit tegen mij.
‘Laten we gewoon hier…’ Zijn gefluister gaat weer over in zoenen.
‘Nee.’ Nienke duwt hem weg, neemt hem bij de hand, trekt hem mee naar de gang, pepermunt en wasverzachter komen weer langs, in het voorbijgaan schuift ze zijn laptoptas met haar voet opzij en werpt mij een verwilderde blik toe. Ik wil mijn arm uitstrekken, haar andere hand vastpakken en haar naar me toe trekken. Ik hoor hun stappen op de trap, gemompel. In mijn linkerhand voel ik de vochtige plakkerige massa van het ficusblad. Een dof geluid van boven, ik zie voor me hoe hij haar of zij hem – nee, dat zou zij nooit doen – in het bed heeft geduwd. Ik ben er nog nooit geweest, in hun slaapkamer, ik stel het me er donker en benauwd voor.
Ik kom achter de ficus vandaan, trek mijn kleren weer aan, kan een van mijn sokken eerst niet vinden, mijn ondergoed voelt vies, ik pak mijn tas van de eettafel. Van boven hoor ik een piepend bed. Ik moet hier weg, nu, naar de gang en naar buiten, de voordeur zachtjes achter me dichttrekken, uit dit verhaal verdwijnen, het een goede maar ietwat saaie afloop geven, misschien even aan de deur aarzelen om het spannend te maken. Het geluid van boven doet pijn in mijn oren. Ik kan haar nu niet alleen laten. Ik kijk naar de ficus met het kapotte blad, ga op mijn hurken voor hem zitten. Op sommige stoffige bladeren zie ik vingerafdrukken van kindervingers. Kan hij ademen met zo een laag stof op hem? Ik loop naar de open keuken, scheur een vel keukenpapier van de rol, hou het onder de waterkraan. Aan de koelkastdeur zie ik de lesroosters hangen, met mijn lessen erop. Ik doe de kraan dicht, loop weer terug en begin een voor een de bladeren schoon te maken. Het keukenpapier is donkergrijs van de stof. Ik gooi hem weg, pak een nieuwe en ga door.
Het geluid van boven stopt. De potgrond voelt droog. Hij heeft water nodig. Ik hoor stemmen. Stappen op de trap, Harun komt via de andere deur de keuken binnen. Ik maak me onzichtbaar, hurkend achter de ficus. Tussen de bladeren door zie ik hem een appelsapfles uit de koelkast halen, een glas uit het afdruiprek pakken, zijn lichaam is zo behaard als ik me hem heb voorgesteld. Boven gaat een douche aan.
‘Mooi ondergoed, juf.’
Mijn adem stokt. Zijn stem is hard, hij blijft naar de koelkast kijken. Ik probeer me kleiner en onzichtbaarder te maken. Hij draait zich om, zijn blik gaat meteen naar de ficus en naar mij.
Ik kom half overeind.
‘Zie je dat?’ Hij knikt naar de openstaande gangdeur.
‘Wat?’ vraag ik.
‘Het glas spiegelt. Ik zag je er al staan voordat ik mijn jas had opgehangen.’
Ik kijk weer naar de deur, zie via het glas inderdaad een stuk van de garderobe op de gang. Ik moet weg, ik gris mijn tas van de eettafel en loop naar de gang.
Met de deurklink van de voordeur in mijn hand wacht ik even, kan niet zomaar verdwijnen, ik zoek naar een laatste zin, de laatste zin moet van mij zijn. ‘De ficus heeft water nodig,’ roep ik, open de deur en ren de trap af.
‘Het is een philodendron, geen ficus,’ klinkt het achter mij door het trappenhuis.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.