papieren helden

FB

Honden heten vaak Toby

Ik heb het verhaal al zo vaak gehoord, maar nog niet eerder van hem. Hij is nieuw. Hij verspreekt zich, hij haalt details door elkaar. Dat denkt hij vast ook: ik verspreek me, ik haal dingen door elkaar. Het maakt niet uit, mensen op een rondvaartboot kun je van alles op de mouw spelden, als je maar een strak gezicht houdt. Je luisteraars moeten niet aan je verhaal twijfelen, dan haken ze af. Dat is bad voor business. Bad voor zijn business, maar ook voor die van mij. Naast me zit een man aandachtig te luisteren. Hij is Frans, geboren in Brest. Zijn naam is Ramon. Zijn portemonnee staat bol van de pasjes en kortingskaarten en er zit tachtig euro cash in. Ik kan zijn riem van zijn broek trekken, zijn schoenen verwisselen voor die van mij, het zou hem niet opvallen. Hij kijkt naar de figuur met de headset als naar Jan Klaasen of Jesse Klaver. Van wantrouwen is geen sprake. Sommige mensen willen ook gewoon dat je tegen ze liegt. Als er maar iemand tegen ze praat en zegt dat alles goedkomt.

Mensen die in hun eentje naar Amsterdam gaan hebben er vaak niets bijzonders te zoeken. Geen wiet, geen seks. Ze lopen wat rond en fantaseren over toevallige ontmoetingen in het park en eten stroopwafels voor ontbijt. Ze willen verdwalen, even niet aan zichzelf denken. Eenmaal thuis gaan ze alles anders doen, met de fiets naar werk. Beloofd. Maar nu nog niet. Eerst wegdromen op de grachten. Slappelingen. Ik pik ze er zo uit.

Het is niet dat ik daarom niets voel als Ramons pasjes straks tussen het afval verdwijnen. Het is een bitch om al die maatschappijen te bellen, te moeten zeggen dat je in Amsterdam staat en geen geld hebt. Het doet even pijn. Maar denk aan het verhaal, hoe anders deze vakantie verliep dan verwacht! De pasjes verschijnen binnen een paar weken gloednieuw op je deurmat. De ervaring op jezelf aangewezen te zijn in een vreemde stad, echt iets te beleven: die is onvervangbaar. You’re welcome.

Vergeet de kapitein niet te bedanken, zegt de man met de headset. We meren aan. Mensen staan op, jassen schuren tegen elkaar. Toegegeven, dit is het beste moment om mijn slag te slaan, maar het gaat ook om de sport. Een jager neemt ook geen machinegeweer mee naar een kudde olifanten. Je bouwt toch een band op met je prooi. Ik en Ramon. Ramon en ik. Zijn portemonnee in mijn jaszak. Zijn pasje voor de bibliotheek, zijn lidmaatschap voor de lokale biologische co-op. Ik verleen de wereld een gunst juist dit soort types te rollen. Een beetje wantrouwen aanbrengen, het kleurt de mens.

We lopen het Damrak af naar de Warmoesstraat, richting een groot glas bier. Zo gaat het altijd. Je hebt geluisterd, het uiterst minimale aan cultuur opgedaan en nu is het tijd voor je beloning. Ik wil ook mijn beloning. Ik wil Ramons blik zien breken als hij ontdekt wat hij mist en het moment vangen waarop zijn wereldbeeld kantelt. Je kunt jezelf niet in een weekend heruitvinden, Ramon. En nee, alles komt niet goed.

Ramon versnelt zijn pas in de gloed van de cafés. Het paard ruikt de stal.

Eens zien, wat hebben we verder: twee afgescheurde filmkaartjes voor de nieuwe Ken Loach in de bioscoop, bewaard als aandenken. Deze jongen is het echt helemaal kwijt. Nu nog een stempelkaart voor de yoga op woensdagavond en we hebben een kwartet zelfingenomen veertigers voor wereldvrede. Maar wacht, aan de achterkant blijft iets plakken. Het is een foto. Ramon poseert met een klein mannetje in een Spidermankostuum. Zijn zoontje. Ik bijt op mijn wang. Hard en net zo lang tot ik bloed proef. Naast het jongetje staat een hond met drie poten. Drie! En nog zoveel levenslust in die grote bruine ogen. Hij heet vast Toby. Zijn staart is een waas van vrolijkheid en willekeur. Ik haat het als ze dat doen.

Voor O’Donnell’s blijft Ramon staan. Hij grijpt in zijn jaszak en vist er een pakje sigaretten uit.

Van honden moet ik altijd huilen. Hoe minder poten, hoe dikker de tranen. Ik haal drie briefjes van vijftig uit mijn broekzak en nog wat briefjes van vijf en tien en stop ze in Ramons portemonnee. Meer heb ik vandaag niet gescoord. Geen enkel briefje van twintig. Niemand heeft nog briefjes van twintig bij zich.

Ramon voelt in zijn andere jaszak. En nu in zijn broekzakken. In een staccato ritme klopt hij zichzelf steeds op dezelfde plekken. Zijn ogen groeien. De dans van de bestolen toerist is begonnen. Ze volgt altijd dezelfde hakkelig gespeelde tune en wordt zonder uitzondering gevolgd door de stilte van het ongeloof: hij zal wel in mijn rugzak zitten. Of nee? De dans begint opnieuw. Pats, pats pats. Vandaag vervult de dans me niet. De tandafdrukken in mijn wang kloppen.

Ik stap op Ramon af. Ik kan ‘m wel wurgen. Wat doe je hier, zo ver van die brave Toby? Zielig en alleen op de deurmat, neus tegen de brievenbus. Ik stel mijn vingers voor om Ramons warme keel. Langzaam dichtdrukken. Zijn ogen worden nog groter en poppen uit zijn kas. Stil maar, zou ik in zijn oor fluisteren. Het is zo voorbij. Je verdient die kwispels niet.

‘Je bent iets vergeten,’ zeg ik en ik houd zijn portemonnee in mijn hand.

Hij klopt nog steeds op zijn jaszakken. Sommige mensen zijn zo met zichzelf bezig dat ze de werkelijkheid niet aanvaarden. Ook niet als een vreemde weldoener het onder je neus duwt en je er nog net niet mee tegen je wang mept.

Pas als hij het ding zelf vast heeft klaart zijn gezicht op. Hij kijkt net zo vrolijk als op de foto van de biowinkel pas. De wetenschap dat je prei en broccoli lokaal wordt verbouwd is blijkbaar net zo goed voor je humeur als je portemonnee terugvinden. Daar zit uiteindelijk wel iets in, denk ik. Maar ik heb niet echt tijd om daarover na te denken. Ik voel tranen branden en ik wil niet dat Ramon me ziet huilen.

Ik draai me om en loop weg. Het is goed wat ik heb gedaan. Voor Toby. Dat hij van het geld zoveel botten mag begraven als hem lukt met die enkele voorpoot. Ik wil me niet inbeelden hoe hij dat moet gaan doen want dan weet ik zeker dat ik moet huilen en godverdomme, ik ga hier echt niet in de Warmoesstraat staan janken.

‘Wacht,’ zegt Ramon. Hij opent de portemonnee. Kijken of alles er nog in zit natuurlijk.

Misschien heb ik hem toch verkeerd ingeschat: wantrouwen zit al in de mens, daar ben ik niet voor nodig. Dan haalt hij er vijftien euro uit. Die zijn voor mij, de eerlijke vinder.

Het geld dat net nog warm en knus opgerold in mijn broekzak zat rust op zijn palm als een geknakte vlinder.

Vijftien euro? Er zit genoeg geld in die portemonnee om meer dan een jaar hondenvoer van te kopen. En niet de cheap stuff. Brokken in gelei. Beter koopt hij brokken in gelei. Vijftien miezerige pegels. Ramon kijkt niet eens op van zijn nieuwverworven fortuin, hij is het duidelijk gewend dat hem dingen in de schoot worden geworpen.

Gierige kuttoerist.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,