papieren helden

FB

Eéndagsheld

Toen de eerste vuist neerdaalde dacht Patrick terug aan een zorgeloze tijd van oververhitte Citroëns en Franse naaktstranden, toen de dagen nog niet door angst werden verstijfd en harige plassers slap tussen de benen hingen, terwijl koude druppels gesmolten ijs heel gewoontjes van het hoorntje tot op de dijen gleden.

Toen de tweede vuist viel dacht Patrick aan fysieke pijn, maar niet die van het slachtoffer, nee, hij beeldde zich in hoe het zou moeten voelen als hij het doelwit was dat door de vuist werd uitgekozen. En voor even leek hij daarin te slagen. Zijn gezicht trok samen en met een eigenaardige grimas stelde hij zichzelf de vraag hoe het toch mogelijk was dat ingebeelde pijn soms zo levensecht kon zijn.

Pas wanneer de derde vuistslag viel, en de knieën van het slachtoffer met een doffe klap de stenen tegels raakten, dacht Patrick aan medelijden. Maar dat medelijden, daar kon hij niets mee, want hij was al vijf stappen te ver gewandeld en tot drie keer toe had hij in zijn agenda gekeken. Hij had niet durven ingrijpen. Op dat moment was zijn gevoel dat het niets doen een grens had overschreden. Een grens die de onverschilligheid onomkeerbaar maakte. Hij zou later die dag nog twee zwembroeken kopen en zichzelf wijsmaken dat zijn angst heel normaal was. Hij had nu eenmaal nog nooit eerder zo concreet, en van zo dichtbij, een man zijn vrouw zien afranselen en hij vond het dus zeker niet abnormaal dat hij geen idee had hoe hij op deze situatie had moeten reageren.

Het was pas enkele dagen later dat Patrick op de hoogte werd gesteld van het feit dat dit gevoel van medelijden op de achtergrond stilletjes tot een zekere verwijtbaarheid was gemuteerd. Het was toen hij het hele voorval aan zijn collega Davy vertelde - en deze hem er dapper van verzekerde dat hij wel zou hebben ingegrepen - dat hij zich er inderdaad van bewust werd dat er een geruisloos schuldgevoel in hem sluimerde. Hij was er dus ook vanaf dat moment zeker van dat hij de wijzer van de schuldklok zou moeten terugdraaien. Er moest zo snel mogelijk een goede daad worden verricht, er moest heldhaftig worden ingegepen, daar waar het nodig was.

Vanwege zijn flexibele werkschema kon Patrick zonder al te veel problemen een dag verlof aanvragen en twee dagen later sloeg hij, gewapend met goede moed, een lunchpakket en vermomd als ééndagsheld, de deur van zijn eenkamerappartement achter zich dicht. Hij zou die dag de wereld een betere plek maken, al vond hij dit plan al snel te ambitieus en nog voordat hij zijn straat goed en wel verlaten had besloot hij dat hij op zijn minst zijn eigen stad een betere plek zou maken. Al was het maar voor één dag.

Hij ging eerst naar dezelfde plek, daar waar het voorval enkele dagen geleden plaatsvond. Als je het van een wetenschappelijk standpunt bekeek was dat niet meer dan logisch, want als er al een voorval had plaatsgevonden, dan gold dat als bewijs dat dit ook voor een tweede keer zou kunnen gebeuren. En wie weet zelfs een derde keer.

Eens aangekomen trof hij enkel een grote groep winkelende mensen aan. Drie of vier parlementariërs met belegde broodjes en één zwerver die zodanig door de straat was verteerd dat Patrick besloot dat alle hulp niet enkel te laat zou zijn, maar dat zijn hulp, en dat vleugje hoop dat daarmee gemoeid is, voor de arme man bovendien schadelijk kon zijn, zij het zelfs dodelijk. En daarbij, Patrick wilde niet enkel helpen, hij wilde ‘ingrijpen’, ‘onderscheppen’ en ‘tussenbeide komen’; er moest heldhaftigheid in de lucht hangen, dat wist hij ook, want anders zou hij zichzelf (en wellicht ook zijn collega Davy) er nooit van kunnen overtuigen dat zijn angst, zijn lafhartige ontvluchting, enkel een tijdelijk gegeven was, een momentopname, een toevallige fout.

Ook op de tram ging iedereen zijn gewone gangetje. Mensen scrolden door het nieuws, luisterden muziek en hier en daar werd er zelfs stilletjes gebabbeld. Het hele tramstel was vrij van frustratie en commotie. En juist voordat Patrick volledig leek te verdwijnen in de pendelende stilte van het onderweg zijn, zag hij op straat twee vrouwen hevig gesticuleren. Actie! dacht Patrick. Dit is mijn kans. Mijn moment!

Hij snelde bij de volgende halte van de tram en wendde zich in de richting van het voorval. Hij dacht er niet bij na dat hij wel eens voorbarig kon zijn, want hij was gehaast en noemde dit voorval al snel een voorval, nog voordat hij zeker en wel wist of het een voorval ging zijn.

‘Ho, ho, ho,’ riep Patrick zelfverzekerd terwijl hij met gespreide armen de dames uit elkaar dreef. De twee vrouwen, die in zijn ogen wel vee leken, keken eerst elkaar en dan Patrick met grote ogen aan.

‘Dames, dames, dames,’ begon hij langzaam met een glimlach waarvan hij bijna begon te zweten, ‘kijken jullie eens goed naar de hemel. Zien jullie de vredige blauwte in de lucht? Voelen jullie de ontspannende warmte van de zonnestralen? Het is zo’n zonnige dag, dames, té zonnig om hem te verpesten met twistgesprekken en de onaangenaamheden van de menselijke ongeduldigheid. Laten we de herrie vervangen door harmonie, de barbaarsheid door bedaardheid. Beste dames,’ glimlachte Patrick in de hoop dat zijn hartelijkheid de verhitte situatie zou doen afkoelen, ‘reik elkaar de hand en vervolg dan jullie pad.’

Nog steeds even verstomd brak een van de vrouwen de stilte: ‘Excusez-moi, monsieur?’

Dit had Patrick niet verwacht. Hij mocht dan misschien wel een held zijn, maar een tweetalige held, dat was hij zeker niet. De meeste superhelden zijn ééntalig, verzekerde hij zichzelf, ook de ééndagshelden.

‘Bon journée madame,’ stamelde Patrick, ‘c’est pas le, tu vois, le soleil, le beau jour, c’est pas le moment pour se faire du bagarre quoi!’

Hij vond dat hij zich nog best goed staande hield, zowel letterlijk als taalkundig, maar toen de vrouwen een seconde later onophoudelijk begonnen te lachen, werden zijn benen opnieuw slap en wankel, een gevoel dat hem enkele dagen geleden ook overviel bij het eerste voorval.

Patrick wist niet meer wat te zeggen, maar dat was ook niet nodig, want de vrouwen begrepen hem beter dan hij de vrouwen begreep. Eén van de dames, een vlezige dame met een gezonde, heldere uitstraling, als die van een boerin op uitstap, streelde vluchtig over zijn wang, glimlachte vriendelijk en vervolgde toen, arm in arm met haar metgezel, haar pad.

Het hele voorval, dat Patrick later zou bestempelen als het halve voorval, speelde zich af voor een broodjeszaak. Hij besloot dat hij van al die halfslachtige heldhaftigheid honger had gekregen en kocht er een broodje met kip dat hij, in het kader van het halve voorval, ook maar voor de helft opat. Binnen, aan een klein, geel tafeltje waarvan het oppervlak aanvoelde als de huid van een exotisch dier, kreeg hij het benauwd van de indringende geur van worstenbroodjes.

Ellendig en verslagen besloot Patrick naar het dichtstbijzijnde park te gaan. En hoewel hij ergens hoopte dat er zich daar misschien een voorval zou kunnen afspelen, een groot gevecht, of, in zijn stoutste dromen, misschien wel het begin van een revolutie, had Patrick in de muffe broodjeszaak de moed al opgegeven.

Hij strompelde met lange armen over het gras en ging toen, uitgeput, op een bankje zitten. Twee duiven keken hem onverschrokken aan. Naast hem zat een oude man. Hij droeg een lange, beige jas, een wandelstok en een bijzonder grote, zwarte brilmontuur. Zijn rechterhand trilde een beetje en het leek wel alsof de hand al zodanig lang aan het trillen was, dat de oude man het zelf niet meer opmerkte. In zijn blik ging een soort van concentratie en inspanning schuil, de hangende oogleden en het slappe vel rond zijn wangen waren zo strak als mogelijk was opgespannen, dat hij de schijn opwekte jonger te zijn dan hij in werkelijkheid was. Het was als de frons van een verdwaalde dertiger, maar dan ook weer anders. Het was alsof de oude man in gesprek was met zichzelf en hij in het gezelschap van zijn eigen geest de grenzen van het leven analyseerde of nadacht over hoe hij de saaie zondagen van de dood zou besteden.

Patrick moest tot wel twee keer toe niezen en voor even vreesde hij ervoor dat hij misschien wel eens hooikoorts zou kunnen hebben, maar een reeks negatieve testresultaten zou hem twee weken later van die angst verlossen. Het was pas bij de tweede nies dat de duiven toch niet zo onverschrokken bleken als dat ze leken, en al flapperend bliezen ze wat kiezels van het pad dat voor Patricks voeten liep. Voor de rest was het stil. Met zwijgzame ogen keek Patrick samen met de oude man naar de vredevolle taferelen die zich in het park afspeelden. Kinderen die koprolden, harige mensen met muziekinstrumenten, meisjes met wijn en gezonde alternatieven voor borrelnootjes. Heel het park was met leven gevuld, en wanneer de zon voor de helft achter de wolken verdween - en zo bijna willekeurig enkele lichtstralen over het park verdeelde - leek alles wel een schilderij te zijn.

Het was na tien minuten van volstrekte stilte en verademing, toen Patrick juist tot het besef kwam dat hij nog steeds een lunchpakket in zijn rugzak had en hij dus voor niets een broodje kip had gekocht, dat de oude man de stilte brak. ‘Dankjewel,’ fluisterde hij zachtjes, en hij stond moeizaam op, trok zijn jas recht en vervolgde langzaam zijn weg.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,