papieren helden

FB

Het meest echte dat ik nog van hem heb

Ik kende Joris sinds mijn zesde. In groep 3 zaten we voor het eerst bij elkaar in de klas. In groep 5 werden we vrienden. Ik weet niet meer hoe dat is gegaan. Ineens was dat gewoon zo.

Het was juli. Wij hadden geen plannen gemaakt voor die zomer en dat beviel ons goed. Het leek alsof wij de enigen waren van onze vrienden die achterbleven in Amsterdam (wat niet waar was). Dat had iets heimelijks. Het voelde alsof wij met z'n tweeën de stad voor onszelf hadden. Alsof we op elkaar aangewezen waren en er niks te doen was, en tegelijkertijd een heleboel. We waren verveeld, op een fijne manier.

Onverwachts werden we uitgenodigd om vier dagen te komen feesten in het Zweedse vakantiehuis van Stijn, een jongen van onze studentenvereniging. We kenden Stijn niet zo heel goed, maar besloten toch om te gaan.

Joris zei dat we na het feest wel konden blijven hangen in Zweden. Wildkamperen, ofzo. Ik vond het prima. Ik vond alles prima die zomer. Zolang ik maar in die verveelde staat van zijn kon blijven, en de dingen loom op me af kon laten komen. Zoals dat ook kon gaan op een brakke zondagmiddag, wanneer je tot je eigen verbazing ineens toch weer bier aan het drinken bent met precies dezelfde mensen, met wie je de avond daarvoor hebt gefeest.

Op de heenweg waren we onze act voor de bonte avond aan het voorbereiden. Dat had Stijn ons gezegd, dat er een bonte avond was, en dat iedereen iets deed. Het maakte niet uit wat we deden, zei Stijn. Joris kon piano spelen en we konden beiden niet echt zingen. Dat klopte niet helemaal: Joris kon best aardig zingen en ik kon toon houden zolang ik met hem meezong, maar we waren niet goed. Zingen was geen talent van ons. Om onszelf niet al te serieus te nemen, leek het ons een goed idee om juist daar iets mee te doen. We kwamen uit op een minimalistische uitvoering van Justin Biebers Love Yourself. Als iedereen lam was zongen ze toch wel mee.

Uitgelaten van de voorpret, waren we de coupletten aan het oefenen op de snelweg. We zaten er zo diep in dat we een aantal afslagen misten. We moesten een half uur omrijden. Dat was eigenlijk perfect. Precies zoals we het wilden.

Die vakantie die geen echte vakantie was, ging als een roes voorbij. De vier dagen feesten werden een week feesten. En daarna gingen we nog een week met een groepje feestgangers die ook nog niet echt een plan hadden maar wel zin hadden om te blijven, op een camping staan. De dagen hadden geen programma en dat werd ook door niemand opgemerkt. Iedereen deed een beetje zijn eigen ding, maar toch waren we samen.

In de ochtend zonderde ik mij vaak af. Voordat de rest van de groep wakker was, kroop ik zachtjes de tent uit en ging naar ‘mijn plekje’ – een houten picknicktafel die aan de rand van het kampeerterrein stond. Je kon er het ruisen van een nabijgelegen rivier horen, dat als een soort noise-cancelling koptelefoon ervoor zorgde dat mijn hoofd leeg werd. Of eigenlijk dat mijn hoofd leeg bleef. ‘s Ochtends is mijn hoofd namelijk leeg. Als een leeg vel. Zodra de dag begint, vult dat vel zich. Door die rivier kon ik dat vullen nog even uitstellen.

In die leegte schreef ik. Minimaal één A4’tje. Gewoon wat er in mij opkwam. Niet echt als een dagboek, maar ook weer een beetje wel. Wat ik geschreven had, las ik eigenlijk nooit terug. Na het schrijven, verloor ik mijzelf nog een tijdje in een boek.

Wanneer ik na mijn ochtendritueel terugkeerde naar ons kampement, haalde ik zuurdesem brood voor de groep. Hoewel ik normaal niet zo van het samen ontbijten ben, was ik dan licht opgewonden, als een soort labrador, aan het wachten tot iedereen hun tent uitkwam. Zo werkt dat denk ik voor mij; dat ik dan even iets voor mezelf moet hebben, voordat ik weer zin heb om in een groep te zijn.

Toen Joris en ik terug reden, hadden we elkaar weinig te vertellen. Dat hoefde inmiddels ook niet meer. We waren zo gewend aan elkaars aanwezigheid, dat praten niet meer nodig was om elkaar gerust te stellen dat het goed was zo.

De ramen van de auto stonden open (de auto had geen airco), waardoor we werden vergezeld door het continue razen van de lucht die naar binnen stroomde. Door het harde geluid konden we geen muziek opzetten. Als we er genoeg van hadden dan deden we de ramen dicht en ging de box aan. Steevast begonnen we dan met Love Yourself. Totdat we het te warm kregen. Dan gingen de ramen weer open en staarden we in oorverdovende stilte naar buiten.

Toen we stopten om te tanken, begon Joris uit het niets over de maan. Dat deed hij wel vaker, zo uit het niets een verhaal beginnen, maar nu schrok ik. Dat kwam denk ik ook doordat hij mijn naam zei. Zo expliciet – zoals je ouders dat ook kunnen doen als ze boos zijn. Dat deed hij normaal nooit.

Hij vertelde dat hij in zijn bed had gelegen en door zijn raam de maan had kunnen zien. Dat het hem had verbaasd dat die maan daar echt was. En dat daar nog veel meer was. Joris ging nu sneller praten. Het leek alsof hij enthousiast werd, maar dan op een niet-enthousiaste-manier.

Hij vertelde over hoe groot alles was. Ons universum. ‘Stel je voor dat je een lichtbolletje bent,’ zei hij, ‘en je graag het hele universum wilt zien. Voordat je op pad gaat wil je eerst nog even checken hoe lang je daarover zou doen. Tot je grote verbazing kom je erachter dat het 50 miljard jaar duurt voordat je van de ene naar de andere kant van ons universum bent gereisd. 50 miljard jaar. Terwijl je met de snelheid van het licht kunt reizen.’

Joris wist dat soort dingen. Geen idee hoe. Maar als hij zoiets vertelde dan klonk het aannemelijk. Misschien ook omdat er niets opschepperigs inzat. Hij was er niet trots op dat hij dit soort dingen wist. Hij wist het gewoon, net zoals je weet dat na zondag de maandag komt, of dat de buitenste laag van een ui zo heel vaak breekt, wanneer je hem pelt.

‘In dat gigantische universum, bevinden zich ergens tussen de 100 miljard tot wel 2 biljoen sterrenstelsels, zoals onze eigen Melkweg. 100 miljard tot 2 biljoen sterrenstelsels. Allemaal plekken vergelijkbaar met onze Melkweg. Nou ja, niet vergelijkbaar op een manier dat daar dezelfde omstandigheden zijn, maar in ieder geval vergelijkbaar qua ruimte. Qua plekken. Dat is toch bizar? Snap je dan hoe tering groot alles is? Dan vraag je je toch af wat daar allemaal gebeurt? En hoe zich dat verhoudt tot dat wij hier zitten, op dat ene minuscule stukje.’

Ik lachte, maar deed dat meer voor hem dan voor mezelf. Daarna knikte ik. Ik kon me moeilijk een voorstelling maken van die getallen, maar begreep wel dat het heel groot moest zijn.

Hij vertelde dat hij dat zo ineens helemaal had gevoeld. Toen hij uit zijn raam naar de maan keek. Dat hij het voelde in zijn lichaam. Zo groot als het was. Dat hij dat wel vaker dacht, maar niet dat hij...

Ineens viel Joris stil.

Al die tijd hadden we voor ons uitgekeken, zittend in de auto op de parkeerplaats van de benzinepomp. Nu het stil bleef, draaide ik even snel mijn hoofd naar Joris. Meteen daarna keek ik weer naar voren.

Ik moest iets zeggen. Maar in mijn hoofd kon ik alleen maar denken aan dat ik iets moest zeggen, waardoor er geen ruimte was voor iets anders. Je moet nu iets zeggen. Die zin besloeg al mijn hersencapaciteit.

‘Vergeet wat ik je heb verteld,’ zei Joris.

Snel zei ik dat ik hem wel begreep. Dat ik ook wel eens hieraan dacht. Het klonk niet erg overtuigend.

Ik moest hem meer geven en raakte in paniek. Paniek die ontstaat vanuit een lichamelijke trilling en groter wordt doordat je schrikt van je eigen onvermogen om die trilling te controleren. Een beetje zoals wanneer je brak bent en je een presentatie moet geven, en je ineens overmand wordt door het gevoel dat je straks niks meer weet, juist op het moment dat iedereen verwachtingsvol naar jou kijkt.

Ik zei dat het wel goed kwam. Dat hij zich daar niet zo druk om hoefde te maken. Dat meende ik echt. Ik wilde hem geruststellen. Hem helpen.

Joris knikte en keek weg.

Ik had het niet goed gedaan.

Uit alle macht duwde ik die gedachte weg. Hij was gewoon even na aan het denken over wat ik gezegd had. En wilde even stil zijn. En ik vond dat ook fijn. Stil zijn. We waren de hele weg al stil geweest, dus nu kon dat ook prima.

Toch wist ik dat dit niet dezelfde stilte was.

Na een tijdje zette ik opnieuw Love Yourself op. Joris glimlachte naar me, op de manier waarop ik voor hem gelachen had. Ik kreeg er een knoop van in mijn maag.

Achteraf weet ik nog steeds niet wat ik had moeten zeggen. Mijn zusje zegt dat het niet uit had gemaakt wat ik had gezegd. Of nee, dat zei ze niet. Wat zei ze nou precies? Dat ik misschien niet echt iets had hoeven zeggen. Dat ik gewoon samen met Joris angstig had kunnen zijn. Dat ik het niet weg hoefde te nemen, maar dat ik alleen maar naast hem had hoeven zitten. Misschien dat hij zich dan minder alleen had gevoeld. Zij heeft zelf laatst een angstaanval gehad, dus zij zal het wel begrijpen.

Ik heb vaak gewild dat ik dit moment met Joris kon vergeten.

Nu koester ik het. Ook al doet het pijn. Het voelt tenminste echt. Het meest echte dat ik nog van hem heb, denk ik.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,