papieren helden

FB

Waar ik liever niet aan denk

(romanfragmenten)

Als je denkt: dit moment ga ik voor de rest van mijn leven onthouden, dan onthoud je het. Je moet wel echt bij die gedachte stilstaan en tegelijkertijd alles om je heen in je opnemen, dan blijft het moment voor altijd bij je, hoe onbenullig het ook mag zijn. Zo zie ik nog voor me dat ik op een terras zat aan de gracht, naast mijn moeder. De tassen met pas gekochte kleren stonden onder ons tafeltje tussen onze voeten. Ik was blij met mijn nieuwe witte Nikes en mijn grote gele trui. Mijn moeder dronk sherry, ik een biertje, het was geen memorabel moment en toch weet ik nog precies hoe het licht viel en vanaf welk punt ik de gracht overzag, welke zonnebril mijn moeder droeg, omdat ik me voornam me het moment te herinneren, en misschien ook omdat het niet vaak gebeurde dat mijn moeder een hele zaterdagmiddag vrijmaakte voor mij. Ze was ’s ochtends wel naar haar wandelclub gegaan maar had de tuinclub ’s middags afgezegd om mij in de stad op te zoeken.

Als je je leven met niemand deelt vervliegt het, zei ze.

Ik vertelde haar hoe je momenten vast kunt houden. Alleen mensen houd je er niet mee vast, zei ik. Die kunnen gewoon opstaan en het beeld uit lopen.

Dat is niet erg, zei mijn moeder. Dat hoeft niet erg te zijn. Als je daar rekening mee houdt is het minder erg.

*

Ik herinner me plaatsen, maar niet de weg ernaartoe. Ik herinner me niet dat ik naar het dorp reed om het lijk van mijn broer te zien, wel dat hij op een tafel lag in het mortuarium, onder een laken, en het plastic tasje met natte kleren dat mijn moeder vasthield met beide handen, waardoor haar schouders wat naar voren hingen. Zijn trui met groene ruiten. Ik weet nog op welke verjaardag ik hem die gaf, dat we op het terras bij de hortus zaten en hij vroeg of het een trui voor kakkers was. Dat idee leek hem wel te bevallen. Hij wreef over zijn bovenbenen, iets wat hij deed als hij ergens enthousiast over was. Op die plek sleten zijn broeken het eerst. Hij hing de trui over zijn stoel en vergat hem toen mee te nemen, zodat ik ben teruggefietst, want hij zou koken voor onze vrienden en moest nog langs de supermarkt. Ook van die fietstocht herinner ik me niets. Toch weet ik nog wel hoe mijn broer fietste, altijd in zijn eigen tempo, dus wat sneller dan ik, zodat ik mezelf uitputte om hem bij te houden. Hij fietste alsof hij alleen was, sloeg plotseling zonder zijn hand uit te steken zijstraten in en slalomde bij stoplichten tussen wachtende auto’s door. Ik volgde hem altijd, kwaad. Alsof hij een voortvluchtige was en ik de politie. Ik hoefde natuurlijk niet te volgen. Mijn broer begreep mijn boosheid niet. Hij vond dat ik mijn eigen weg moest gaan.

[…]

*

Iemand zei dat je zachte ogen moet maken, dat je dan ontspant en je masker verliest. Het was een vrouw met heel kleine ogen, ik kon ze nauwelijks zien in het filmpje dat ik in mijn broers bladwijzers vond. De vrouw zei dat je met zachte ogen jezelf anders ziet, beter, en ook de mensen om je heen. Compassie, dat woord gebruikte ze. Dat woord gebruikte mijn broer ook een tijdje, toen hij nog mediteerde en Chinese filosofen las. Hij had compassie voor de gewelddadigen, de dictators, de vleeseters in de wereld. Zelfs voor Bernie Madoff had hij compassie, voor onze vader, voor Josef Mengele. De neiging een ander kwaad te doen, zei hij, ik begrijp waar die begint, ik voel die ook. Ik vroeg hem niet waar zijn neiging begon of waarom hij het nodig had gevonden zonder mij weg te gaan. Hij was nog niet zo lang terug uit Brazilië, ik wilde een betere zus voor hem zijn, iemand die niet moeilijk deed, iemand met compassie voor anderen en zonder compassie voor zichzelf. Bij compassie voor anderen hoort ook compassie voor jezelf, zei mijn broer met een stelligheid die me irriteerde. Wie anderen kwaad doet, kan ook geweld gebruiken tegen zichzelf, dacht ik.

Ik probeerde zachte ogen te maken toen ik dacht aan de dag dat mijn broer het water in fietste. Ik had hem de avond ervoor nog aan de telefoon gesproken, we hadden het over zijn voeten gehad. Die waren gegroeid, wel een halve maat, hij vermoedde dat het door de antidepressiva kwam, maar in de bijsluiter stond niets over grotere voeten. Ik zei dat de voeten van zwangere vrouwen groeiden en die van vrouwen in de overgang ook, vanwege hormonale veranderingen, maar dat hij niet zwanger of in de overgang was. Hij zei dat hij er ook niets aan kon doen, dat hij slechts feiten constateerde. Ik zei dat hij wel een dikkere buik had dan voorheen en dat de grote voeten misschien het gevolg waren van zijn gewichtstoe- name. Hij zei dat hij moest ophangen. Dat zei hij vaker midden in een gesprek, altijd net als ik vond dat het lekker liep.

[…]

*

Mijn zesendertigste verjaardag bracht ik door in het appartement van mijn broer. Leo mocht komen als hij met lege handen kwam. Geen cadeau, geen taart. Volgens het KNMI leefden we in een ozonepisode. Wie naar buiten ging liep recht de smog in.

Ik veegde wat broodkruimels van de vloer en vond een Suske en Wiske onder de bank. Het dreigende dinges. Ik pakte het stripboek op en legde het terug in de kast. Er is altijd een dreigende dinges geweest. Misschien moest ik zijn laatste stripboeken ook weggeven.

Van achter het raam bekeek ik de kinderen in het park. In het gras onder een boom zaten een meisje en twee jongens. Ik schatte ze ongeveer dertien jaar. Het meisje droeg iets wat in modekringen een playsuit wordt genoemd, een speelpak. De jongens droegen wijde korte broeken en hadden hun shirts om hun hoofd geknoopt. Om de beurt stoeiden ze met het meisje. Ze rolden over elkaar heen en zodra een van de jongens verstrengeld met het meisje bleef liggen bemoeide de andere jongen zich ermee en begon het rollen opnieuw. De jongens rolden alleen met het meisje, niet met elkaar. Ik probeerde te zien wie haar voorkeur had, waarschijnlijk de kleinste van de twee, die met de zwarte haren, want bij hem lachte ze het hardst. Ik zag Leo langs de kinderen lopen, zijn lege handen in zijn zakken. Het was warm, hij zag er moe uit, maar hij slofte door op zijn slippers, dwars door de smog, om bij mij te komen. Te veel lichamelijke inspanning was niet goed, volgens het KNMI. Ik dacht aan zwaaien maar deed het niet.

[…]

*

Vrienden van Leo en mij hielden een barbecue. Ik stond in de tuin naast de tafel en stak mijn hand in een bak tortillachips. Een man bood me een worstje aan.

Nee, dank je, zei ik. Ik eet geen vlees.

De man verontschuldigde zich. Ik zei dat het niet nodig was, dat hij niet kon weten wat ik wel en niet at. Hij zei dat hij zelfs niet wist wat zijn eigen vrouw wel of niet at, omdat dat elke week veranderde. Hij wees naar een vrouw die een eindje verderop met twee andere vrouwen stond te praten. Ze doopte een vinger in het hoopje mayonaise op haar bord.

Wie ken je nou eigenlijk echt, vroeg ik.

De man glimlachte. We hebben een tweeling, zei hij. Twee jongens. Zij kennen elkaar echt.

Ik ben ook tweeling, zei ik.
O, wat leuk.

Dat moest ik maar niet meer zeggen. En ik zei: Mijn broer was veganist. Vorig jaar heeft hij zich verdronken. Hij ging altijd net wat verder dan ik.

[…]

*

Ik stond in mijn hardloopkleren bij een stoplicht te wachten. Een beetje gegeneerd maakte ik renbewegingen op de plaats, mijn bezwete gezicht hield ik onder een pet verborgen. Een vrachtwagen kwam hard aangereden. Wat als ik nu, dacht ik. Nu. NU. Toen was de vrachtwa- gen voorbij. De kans was voorbij. Mijn broer was weg, en met hem mijn hele verleden. Ik kwam van nergens en ging nergens naartoe.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,