Winkelen is nooit leuk. Zeker niet in de warmte. Op Curaçao hebben ze allebei; veel winkels en ook veel warmte. Binnen is het vaak lekker door de airco. Buiten is de oostelijke passaatwind.
We liepen door het oude stadscentrum, wat ze hier Punda noemen en ze wilde nog even naar binnen. Is goed. Ik wacht wel hier. Buiten. Op het bankje. Samen met mijn zoon. Ik spotte het enige bankje in de schaduw. In combinatie met die wind is er niks lekkerder dan dat. Daar kan geen airco tegenop.
Naast mij zat een wat oudere vrouw met een plastic bakje met daarin ronde zuurtjes. Ze leken op Napoleons, alleen hadden ze niet de bekende gele kleur. Deze waren oranje, rood en paars. Ze lachte toen ik naast haar kwam zitten. Ze keek nieuwsgierig in mijn kinderwagen, maar kon het gezicht van Jaïr niet zien omdat ik het dakje had opengeklapt. Hij was uitgeteld.
Vanaf het bankje had ik goed uitzicht op de winkelstraat. Er kwam van alles voorbij. Locals met naambordjes op hun shirt die met lunchpauze een rondje deden. Meisjes op sneakers in felgroene poloshirts met het logo van hun school, en hier en daar een toerist te herkennen aan een rood aangelopen hoofd en benen vol met muskietenbeten. Ik nam iedereen in me op. Ik hou ervan om naar mensen te kijken. En opeens zag ik iets bekends:
'P! Hoe gaat ‘t?' Ik was verrast door haar aanwezigheid, maar ergens had ik ook het gevoel dat we elkaar weer zouden zien. Ik wist alleen niet dat het nu alweer zou zijn. Ze was eigenlijk niets veranderd. Misschien was ze iets ouder geworden in haar gezicht. Ze had in ieder geval nog hetzelfde figuur en precies dezelfde halflange donkere krullen met hier en daar een lichte highlight. Daar stond ze. Zomaar. Voor me. Midden op een maandagmiddag, midden in Punda. Alsof er in de tussentijd niets gebeurd was. Haar ogen stonden anders. Waren minder hard. Toegankelijker. Ik miste wel die sprankeling. Dat zelfverzekerde ondeugende waar ik vanaf het eerste moment dat ik haar zag als een blok voor viel. Hoe lang was het geleden? Terwijl ik naar haar keek kwam het antwoord in me op: zes jaar alweer. In zes jaar kan veel gebeuren. Dat was er ook. Ik keek naar mijn zoon. Hij sliep nog steeds. Ik keek weer naar haar en scande haar snel van onder naar boven. Haar teennagels waren niet gelakt en ook om haar vingers droeg ze niks. Dat was anders. En toen zag ik het pas, op haar arm droeg ze een kind. Een klein, half slapend jongetje met een T-shirt en een luier. Ik keek naar haar kleine en het verbaasde me dat hij zo wit was uitgevallen. In al die jaren dat we elkaar niet hadden gezien wist ik via via wel met wie ze getrouwd was maar de kleur van haar kind kon ik niet rijmen met haar lichte huid en de donkere huid van haar man. Ik keek naar mijn zoon en weer naar die van haar. ‘Allebei geen waterhoofd,’ zei ik. Ze moest lachen. Toen we nog samen waren was dat onze running gag. Dat we ooit een kind met een waterhoofd zouden krijgen, dat zou blijven drijven in ons zwembad. Heerlijk rustig voor als je zelf een boek wil lezen.
Dit had gewoon mijn kind kunnen zijn, schoot door me heen. Ik keek naar mijn eigen zoon die nog steeds ongestoord van de schaduw aan het genieten was. Gelukkig was dat niet zo. Hij hoorde echt bij mij en dat vond ik van haar zoon niet. Je vindt je eigen kind toch altijd leuker. Haar krullen wapperden in de wind. Ze haalde een pluk uit haar gezicht. Net toen ik me begon af te vragen of ze niet moest werken op maandag, vertelde ze me dat er bij haar moeder was ingebroken en ze de ochtend had vrij genomen om haar te helpen. Ik kende dat gevoel. Maar al te goed. Nog geen drie maanden geleden was het bij ons gebeurd. Even stond de tijd weer stil. Ik zat daar en luisterde. Naar haar stem. Die beetje nasale maar rustgevende stem. De wind blies zachtjes langs mijn oor. 'Ik was hier voor optredens,’ zei ik. 'Ik heb niks gehoord,’ zei ze. Daar was ze weer. Dus toch. Niets veranderd. Hoe kon ze nou niet weten dat wij hier waren? Het is een klein eiland. We waren in elk programma en in elke krant. Ik keek in haar ogen. Nog steeds geen sprankeling. ‘Dan heb je me gemist!’, antwoordde ik. ‘We hebben zes keer gespeeld.' ‘Ik hoor dingen op een andere manier,’ antwoordde ze. ‘Ik zal voortaan een aankondiging op Facebook sturen,' zei ik glimlachend. ‘Heb ik niet,’ zei ze. Ik wist dat ze niet loog.
De vrouw naast ons bleef onberoerd zitten. Ze deed niet erg haar best om haar koopwaar aan de man te brengen. Een slecht begin van de week, dacht ik nog. Maandagmiddag. Midden in Punda. Oog in oog met haar. Het had zo mooi kunnen zijn. Maar het was goed zo. Het klopte. We namen afscheid. Ik heb haar geloof ik niet eens gekust. ‘We komen elkaar nog tegen,’ zei ik. Ze glimlachte. De oostelijke passaatwind nam haar mee de Heerenstraat uit. Mijn ogen volgden haar tot aan de hoek. Vlak voordat ze de hoek zou moeten omgaan was ze opeens verdwenen. Ik deed een klein moment mijn ogen dicht. ‘Niks gevonden,’ hoorde ik opeens naast me. Het was de stem van mijn vriendin. Ik stond op van het bankje en vroeg aan de vrouw wat de zuurtjes kostten. Het was zo weinig dat ik besloot de hele bak te kopen. Ik legde hem op schoot bij mijn zoon die nog steeds uitgeteld was. Wat zou hij straks lekker wakker worden. Toch nog het begin van een goede week, dacht ik. We liepen in dezelfde richting de Heerenstraat uit.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.