papieren helden

FB

Meerkeuze

Blijkbaar laten ze sporen achter, de vliegen. Zwarte stipjes, ik hoor kleine tikjes als ze vallen. Op lichte oppervlakken, zoals mijn bureau, het nachtkastje en de vensterbank, zie je ze, de stipjes. Ik wil niet stilstaan bij de gedachte waar ze nog meer liggen maar dat doe ik wel. Het is een obsessie geworden die ik deel met mijn medebewoners. Bij het koffiezetapparaat bijvoorbeeld, dé plek voor praatjes, vroeg ik vanmorgen aan mijn buurman of hij er ook last van heeft. Dat heeft hij, zijn kamer grenst ook aan het weiland met Lakenvelders, en waar koeien zijn, zijn vliegen. Het is de prijs die we betalen voor onze terrassen met uitzicht, hoewel hij minder getergd lijkt door de kwestie en niet aan preventie doet. Zijn deur staat standaard op een kier. ‘Geen gehannes met die sleutel, zo kan ik gewoon in en uit,’ is min of meer zijn vaste, triomfantelijke begroeting wanneer we elkaar treffen op de gang, waarop ik antwoord dat dat dus ook geldt voor de vliegen. Hoewel deze bij mij, ondanks een strikter deurbeleid, net zo goed hun weg naar binnen weten te vinden. Op de hoek van mijn bureau ligt een pak hygiënische doekjes om de zwarte stipjes mee weg te poetsen.

Mijn eerste week hier in de kliniek staat in het teken van een inventarisatie van mijn problematiek. Verschillende 'psychologen' passeren de revue, stuk voor stuk vrouwen die er jong uitzien, als frisse bloempjes. Een klopje op mijn kamerdeur kondigt om de zoveel tijd een bezoekje aan, een gesprekje van drie kwartier. De bloempjes houden de tijd netjes bij met hun kookwekkertjes, die steeds gestaag doortikken terwijl we eindeloze lijsten met vragen wegwerken, vragen die vergezeld gaan met voorgedrukte antwoorden waar ik uit kan kiezen. Uit móet kiezen.

Het is tien uur ’s ochtends en een nieuw fris bloempje is aangeschoven aan de hoek van mijn bureau, op een wat lagere stoel, alsof ik even wat ruimte voor haar heb gemaakt in mijn volle agenda. Ik zit rechtop, met mijn ene been twee keer om het andere geklemd, mijn wreef drukkend tegen mijn achillespees en mijn ellebogen stevig in het bureaublad. Het is mijn vaste houding, de compressie houdt me bij de les. Wanneer ik spreek dirigeer ik, met mijn handen en soms hele armen, dat gebeurt automatisch.

Fleur begint aan haar eerste lijst, die hoofdzakelijk bestaat uit stellingen. Ik moet op een schaal van een tot vijf aangeven in hoeverre deze op mij van toepassing zijn. Vijf betekent zoiets als 'heel erg van toepassing'. ‘Ik ga conflicten liever uit de weg,’ leest ze voor.

‘Integendeel,’ antwoord ik. ‘Maar dat geldt alleen voor mannen, ik zoek alleen ruzie met mannen,’ voeg ik toe.

Fleur kijkt op van haar papier. Ze wacht op een cijfer.

‘Dus qua mannen een één. En voor de rest een drie ofzo,’ zeg ik dan maar.

Blijkbaar volstaat het voor haar om iets op te schrijven, ze krast iets op haar papier. ‘Hè, deze pen is leeg,’ zegt ze dan, en rommelt in haar etui.

‘Ik heb wel een pen voor je,’ bied ik aan.

‘Nee, kijk, hebbes!’ Triomfantelijk houdt ze een potlood omhoog. ‘Net zo handig, nu kan ik ook gummen.’

Heel slim van Fleur want het zou maar zo kunnen dat ik onderweg van nummers moet wisselen. ‘O wacht, ik moet het wekkertje nog aanzetten.’ Verontschuldigend rommelt ze wat aan de knopjes.

Ik trek een begripvol en geduldig gezicht en twijfel of ik de twee zwarte stipjes, die me aanstaren vanaf het randje van het bureau naast haar papier, zal wegpoetsen. Een kleine moeite die ik toch maar niet neem. Dit gesprek moet mijn volle aandacht krijgen, althans de suggestie van mijn coöperatieve betrokkenheid.

‘Goed. Waar waren we? O ja, alleen mannen zei je,’ recapituleert ze mijn niet eenduidige reactie op de stelling. Blijkbaar ben ik nog steeds aan zet, ze kijkt me verwachtingsvol aan. Ik kan nu gaan uitleggen wat mijn theorie hierover is of gewoon braaf een cijfer noemen. ‘Ja, dat ik ze opzoek. Niet de mannen maar de conflicten bedoel ik. Met de mannen. Die zoek ik op.’

Fleur kijkt weer naar haar papier. ‘Je gaat ze niet uit de weg dus? Dat is de stelling.’

‘O ja, nee. En de mannen ook niet.’ Ik vrees dat mijn flauwe grapje ons niet verder helpt. ‘Doe maar twee,’ besluit ik.

Waar ik meestal geen moeite heb met het afraffelen van meerkeuzevragen, voelt dat nu onbevredigend. Sterker nog, het is alsof ik mezelf verloochen. Een min of meer willekeurig cijfer doet geen recht aan de werkelijkheid. Ik maak ruzie met mannen om te kijken of ze blijven. De oorzaak blijft gissen maar de voor de hand liggende hypothese van psychologen dat de scheiding van mijn ouders de oorzaak is lijkt me, net als het keuzemenu van vijf cijfers waarin mijn mentale eigenaardigheden gevat zouden moeten worden, te makkelijk. Bovendien testte ik al ruim voordat mijn vader wegging de jongens die ik niet kwijt wilde.

Maar de 'op maat gemaakte zorg' die de kliniek belooft, behelst een uniforme werkwijze en Fleur moet door de lijsten heen, met mijn hulp en als het even kan binnen de tijd. Ze heeft het klokje zo neergezet dat deze voor ons beiden zichtbaar is. ‘Als ik aan iets begin moet ik het afmaken,’ leest ze de volgende stelling voor.

Ik zeg dat dit zowel een één als een vijf oproept. Dat mag ik even uitleggen van haar. ‘Ik doe de dingen minimaal of maximaal. Niet een beetje.’

‘Zullen we er dan een drie van maken?’ oppert ze, duidelijk content met haar voortvarende aanpak.

Het gemiddelde lijkt ook inderdaad voor de hand te liggen. Ik denk even na. Het enige dat ik ooit van statistiek heb onthouden is dat het hele gehaaide manieren kent om consistentie te toetsen. Zouden er valkuilen ingebouwd zijn, of strikvragen? Is de stelling opzettelijk misleidend? Laat ik maar meteen tot de kern komen. ‘Dat staat juist lijnrecht op mijn alles of niets mentaliteit,’ zeg ik, en trek met mijn handen twee banen op het bureau. ‘Een drie impliceert het midden,’ zeg ik, terwijl ik nu met mijn handpalmen tegen elkaar mijn armen recht vooruit strek, tussen de twee banen.

‘Ja, precies. Je maakt het dus soms af en soms niet,’ zegt ze alsof we er bijna zijn.

‘Nou, ja. Maar de stelling gaat over toewijding, toch?’ Ik klem mijn benen hard tegen elkaar aan.

‘Wacht even, ik lees hem gewoon nog een keertje voor.’ Fleur is geduldig. Ze leest de stelling nog een keertje voor, al had ik die nog haarscherp voor ogen.

‘Als je iets móet afmaken, dan ben je toegewijd. Als je het erbij laat zitten, dan ben je dat niet. Alles daartussen is half werk,’ zeg ik, nu met een soort 'visje, visje, in het water' gebaar.

‘Ah, ja. Een drie is dus half werk volgens jou?’ Ze lijkt oprecht nieuwsgierig.

‘Ja, een drie betekent dan toch gematigd toegewijd.’ Ik zeg het vragend, in een poging om niet de wijsneus uit te hangen.

‘Ja kijk, het gaat een beetje om het idee, hè?’ nuanceert ze dan, met een toon die 'Joh, het is maar een spelletje' impliceert.

We gaan er niet uitkomen zo. Heeft het zin om te vertellen over mijn relatie met matigheid? Ik streef best regelmatig naar matigheid. En soms lukt het ook wel, een tijdje. Het kost me alleen veel moeite. Zoveel moeite dat mijn toewijding verre van matig is. Matig drinken bijvoorbeeld, daar kan ik me mateloos voor inzetten. Op die manier is het ook veel leuker. Ik wil er zelfs in uitblinken, op olympisch niveau. Ik maak schema’s en werk deze steeds bij. Ook als het niet nodig is, teken ik ze met plezier opnieuw, maar mooier. Ik verslind boeken en luister talloze podcasts over het onderwerp. Ik geniet met volle teugen van mijn matigheid en waan me een puur en rein wezen. Tenminste, zolang mijn nieuw aangemeten levensstijl onbesmet is. Want op de achtergrond sluimert altijd de vraag wanneer het mis zal gaan. Hoelang houd ik het vol? Wanneer is het geen uitdaging meer? Meestal al bij het eerste slordigheidje, het kwijtraken van de tel bijvoorbeeld, na meer glazen dan ik me als maximum had voorgenomen. Als ik een voorgenomen maximum overschrijd, doe ik dát alsnog maximaal. Zo ging ik vroeger al te werk, iedere september begon met een maagdelijke agenda en ijverige voornemens. Nog voor het einde van de eerste schoolweek sloegen deze om in lamlendige toewijding aan minimale inspanning en maximaal de kantjes ervan aflopen.

Waarschijnlijk zat Fleur niet zo heel lang geleden zelf nog op school. Ze oogt ijverig en toegewijd maar niet als iemand die daarin doorslaat. Beheerst en vriendelijk suggereert ze om door te gaan naar de volgende stelling en deze even te parkeren.

‘Nee, vul maar drie in,’ zeg ik. Figuurlijk parkeren, dát is dus typisch half werk.

‘Ok.’ Ze slaat een bladzijde om zodat deze op de stipjes komt te liggen en er schiet een beeld door me heen van hoe ze straks misschien zal gissen naar de herkomst van die twee vlekjes, of veegjes, op haar werk.

‘Mensen vallen vaak tegen als ik ze beter leer kennen,’ vervolgt ze dan. Nu moet ik oppassen. Mijn jarenlange ervaring met therapie brengt risico’s mee. Ik heb me zodanig verdiept in de mij losjes opgeplakte diagnoses dat ik me soms boven de materie waan, materie die ik aanvankelijk bloedserieus nam. Het was tenslotte de bedoeling dat deze verklaringen bood, de dingen op hun plek zou doen vallen. Volgzaam en leergierig luisterde ik naar de experts en liet hen mijn 'dingen' verklaren en een plek geven. Ze kregen een dak boven hun hoofd in de diagnostische bijbel, waar ze blijkbaar thuishoorden tussen allerlei symptomen. En ik meen te weten over welk symptoom deze stelling gaat: 'instabiele en intense relaties'.

‘Alles valt uiteindelijk mee of tegen als je het beter leert kennen,’ zeg ik tegen Fleur.

‘Ja! Dat is toevallig de volgende,’ zegt ze blij verrast. ‘Mensen vallen vaak méé als ik ze beter leer kennen.’

Als ik bij allebei een vijf geef dan kun je concluderen dat ik vaak idealiseer en kleineer. En misschien zelfs dat ik niet in staat ben tot langdurige stabiele relaties. Daar voerde ik eens een verhitte discussie over met iemand uit de geestelijke gezondheidszorg die bevoegd was om, al dan niet, symptomen van allerhande stoornissen uit de bijbel aan te vinken. Het symptoom 'instabiele en intense relaties' beperkte zich wat mij betreft tot mijn relaties met mannen. En aangezien het fenomeen liefde nou eenmaal weerbarstig is, betwijfelde ik of het überhaupt pathologisch was. Bovendien, zo had ik haar vriendelijk de les gelezen, koesterde ik al sinds de basisschool langdurige hechte vriendschappen, waarvan een gezond aantal nog steeds floreerde. Dat vond ze niet zo van belang. Ik wel. Wel of geen verstoord vermogen tot het behoud van vrienden zou het vijfde vinkje kunnen zijn, ik had er al vier op mijn naam staan: instabiel zelfbeeld, stemmingswisselingen, impulsiviteit en een gevoel van leegte. Vijf uit negen, dan mag je jezelf 'borderliner' noemen. De term joeg haar misschien geen angst meer aan maar mij wel. Een paar klikken op het internet en je staat oog in oog met het schoolvoorbeeld van 'jouw soort', een manipulatieve heks. Het zal ongetwijfeld meevallen als je haar beter leert kennen maar gezien de waarschuwingen op allerhande websites zullen de meesten liever ver bij haar uit de buurt blijven.

‘Ik stel heel makkelijk mijn mening bij,’ zeg ik. ‘Ik heb vaak vooroordelen.’

‘Positieve of negatieve?’ vraagt Fleur.

‘Allebei,’ zeg ik.

‘Vaker positief of vaker negatief?’ wil ze weten.

‘Allebei even vaak?’ Ik kijk haar aan alsof we een spel aan het doen zijn en zij nu gaat onthullen of ik goed gegokt heb.

‘Dan maken we er een drie van.’ Fleur wuift een vlieg van haar papier, zet een cirkeltje en vervolgt.

Na nog een paar stellingen en innerlijke conflicten kijk ik weer op het klokje. We hebben nog acht minuten en er begint frustratie in me op te borrelen. Ik had me voorgenomen om geen genoegen te nemen met dit soort geklungel, dat ben ik aan mezelf verplicht. En aan de hele gezondheidszorg goddomme! Ik wil het hebben over wat er níet in de diagnostische bijbel staat, over wat níet met vragenlijstjes en stellingen te vangen is. Wat mij dwarszit is ongrijpbaar, nauwelijks waarneembaar zelfs. Het heeft geen catastrofale gevolgen, niet écht. Daarom duurt het ook al zo lang.

Fleur schraapt haar keel en leest de volgende stelling voor. ‘Ik zie mezelf vaak door de ogen van anderen.’

‘Ja! Ik bedoel vijf!’ Deze kan ik. Althans, er volgt toch twijfel. ‘Wacht, ogen van anderen zijn alsnog je eigen ogen. Ik zie wat ik denk dat een ander ziet. Dan zie ik mezelf dus alsnog door mijn eigen ogen.’

Fleur denkt even na. ‘Dit blokje gaat over je zelfbeeld,’ legt ze uit.

‘En deze stelling over hoe belangrijk ik de mening van anderen vind?’ vraag ik. ‘Of over wat ik denk dat die anderen zien?’ Ik raak nu niet meer alleen geïrriteerd door de 'blokjes' en 'lijstjes' maar ook door mezelf.

‘Het gaat over hoe je jezelf ziet,’ is Fleur haar interpretatie.

‘Ok, alsnog een vijf,’ besluit ik. Ik zie mezelf tenslotte door allerlei brillen. ‘Mag ik heel even iets uitleggen?’ vraag ik aan Fleur.

‘Dat ligt eraan, we hebben nog maar vijf minuutjes. Laten we eerst even kijken hoever we nog kunnen komen met het lijstje,’ moedigt ze me aan, alsof ze het tegen een kleuter heeft.

‘Ja, doen we.’ Ik zal nog even doorbijten.

‘Ik doe vaak dingen zonder eerst over de gevolgen na te denken.’ Ze heeft haar potlood in de aanslag om een cijfer te omcirkelen maar het lukt me alweer niet om zomaar een cijfer te noemen, de formulering brengt me wederom in verwarring. Het 'doen van dingen zonder eerst over de gevolgen na te denken' is impulsief. Wat is er mis met de stelling 'Ik ben impulsief'? Dan had ik ‘vijf’ kunnen zeggen. Mijn impulsieve acties zijn alleen meestal met voorbedachten rade. Ik doe vaak ineens tóch dingen, ondanks de mij bekende gevolgen. Ze hadden beter kunnen stellen: 'Ik denk vaak: Dat zien we dan wel weer.'

‘Doe maar weer een drie, ik kom er niet uit.’ Mijn woorden lijken samen met de compressie uit me te vloeien en mijn laatste sprankje motivatie mee te nemen.

‘Ok, dan hebben we nog net tijd voor de laatste van dit blokje.’ zegt Fleur. ‘Komt-ie: Ik raak snel verveeld.’

Ik kijk haar verslagen aan. Als er íets is dat meer dan een simpel cijfer verdient, is het 'verveling'. Het fenomeen boeit me mateloos, want het raakt aan hetgeen ik al zo lang probeer te doorgronden, datgene waar ik mee worstel, iets dat door de diagnostische bijbel wordt afgedaan als vinkje bij een symptoom maar meer omvat dan alle lijstjes bij elkaar ooit zouden kunnen duiden, iets waar misschien überhaupt geen woorden voor bestaan maar waar ik niettemin schriften over vol schrijf: leegte.

‘Een vijf,’ zucht ik.

Met een meedogenloos piepje laat het kookwekkertje ons weten dat mijn cijfer nog net binnen de tijd was.

Fleur wuift een vlieg weg en stapelt dan netjes haar spullen op elkaar. ‘Wist je dat ze poepen, die vliegen?’ vraag ik haar.

‘Echt?!’ Ze kijkt me verschrikt aan.

‘Ja. Ik ben de hele dag aan het poetsen.’ Ik ben opgestaan om met mijn bezoek mee te lopen naar de deur en terwijl ik wijs naar het pak met de doekjes probeer ik de sessie met saamhorige ironie te besluiten. ‘Is er ook een blokje over neuroses?’

Vergeefs. Fleur begeeft zich met haar professionele kalmte, maar voelbare haast, naar de deur.

‘We gaan de volgende keer gewoon verder,’ belooft ze.

Ik neem me voor van niet.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,