papieren helden

FB

Een hap uit de wolken

1.
We zaten rond je bed.
‘Wafels,’ zei je.
Ik tekende een wafel. Daar bovenop maakte ik een landschap van slagroom.
‘Zoiets?’ vroeg ik.
Je knikte. Met je vinger wreef je over de tekening.
‘En de dikke dame,’ fluisterde je.
Ik tekende een aardbei met een groen kroontje. Die zat op een heuvelachtig slagroomlandschap.
‘Pom, pom,’ zei ik met een hoog stemmetje. ‘Wie lust hier allemaal slagroom?’
Je had een lach op je gezicht, al zag ik dat je pijn had.
‘Wil je er nog iets bij?’ vroeg ik. ‘Een schuimtaart? Of een eenhoorn?’
Mijn moeder legde haar hand op de mijne. ‘Zo is het wel genoeg. Mila moet rusten.’
Jij stak je hand in de lucht, het infuus trok strak om de paal.
Je zocht naar woorden maar ze kwamen niet.
Toch begreep ik wat je ogen zeiden. Je wilde dat ik bleef tekenen.
Met een zucht stond mama op. ‘Ik ga koffie halen, maar als ik terugkom is het klaar.’

2.
Toen ze terugkwam was het inderdaad klaar.
Jij was vertrokken en ik zat daar met een slagroomlandschap op schoot.

3.
Als iemand vertrekt, is het alsof je voeten niet meer weten waar ze heen moeten lopen.
De wandeling door de gang van het ziekenhuis, langs de koffieautomaat met de geribbelde plastic bekers, de familiekamer. Op al die plaatsen zouden mijn voeten niet meer komen.
Toen ik ’s nachts in bed lag, tilde ik de dekens op. ‘Voeten,’ fluisterde ik.
‘Ik wil dat jullie dit voor altijd onthouden.’
In mijn gedachten liep ik nog een keer door de gang, naar jouw bed.

4.
Je handen lagen gevouwen op je borst. Dat vouwen had de zuster gedaan.
Ik vroeg mij af hoe vaak ze dat op een dag deed. Had ze handenvouwdienst?
Zoals ze ook dienst had voor het rondbrengen van thee?

5.
Mensen kwamen in grijs en zwart.
Behalve tante Lena.
Zij droeg een rode jurk en een houten kralenketting.
‘Meisje,’ zei ze en omhelsde me zo stevig dat mijn neus bleef haken aan de kralen.
Het was nat buiten. De meeste mensen droegen een paraplu.
Ik droeg mijn handen boven mijn hoofd en de tekening in mijn jaszak.
Daar, bij jouw kist, wist ik niet goed wat ik moest doen.
Moest ik de tekening naar je toe gooien met een schep aarde?
Mama zag me staan. ‘Geef dat maar aan mij,’ zei ze. ‘Dan hangen we hem thuis op.’
Ik wilde nee zeggen, maar ze had de tekening al afgepakt.

6.
Op een lange tafel lag een dienblad met wafels uitgestald. Er stond een kom slagroom en een schaal met verse aardbeien naast. Niemand had trek. Ze spraken op fluistertoon en dronken koffie uit veel te kleine kopjes.
‘Meisje,’ zei Lena.
Ze gaf mij een duw richting de tafel. ‘Neem wat lekkers.’

7.
Daar stond ik, naast de slagroom.
Ik nam een diepe ademteug en begroef mijn gezicht in de roomwitte massa.

8.
Jij zat op een bankje in het park. Je haar glansde in het ochtendlicht en je benen bungelden boven de grond. Je vroeg of ik een landschap in de lucht wilde tekenen.
‘Zó groot,’ gebaarde je. ‘Als de verste verte.’
‘Met slagroom?’
‘Ja! Slagroom! Slagroom!’
Toen het af was liet ik je de tekening zien.
Je nam een hap uit de wolken.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,