papieren helden

FB

Vis

In de schemer is het fietspad een rode draad die zich voor me afrolt. Ik zie maar een paar witte strepen ver, daarachter verdwijnt de weg onzichtbaar in het donker. Het regent. De grond aan weerskanten glanst van de drassigheid. De wind blaast recht in mijn gezicht. Ik stuw mijn tempo op, tot iets hoger dan aangenaam.

Schouders laag, Stella. Landen op de voorvoet.

Na tien minuten beginnen mijn wangen te gloeien. Volgens de stem in mijn oren moet ik nu twee minuten wandelen. Over een maand zal ik een halve marathon lopen, zegt ze. Kleine doelen, grote doelen. Een stap is niet alleen maar een stap. Met elke stap verleg ik mijn grenzen. Ik zal gelukkig worden. Alles in behapbare porties, maar niets is zonder doel. Niets.

Het wordt steeds vroeger donker. Mijn kleren zijn doorweekt. Terwijl ik loop, tuur ik schichtig naar het geboomte langs de weg. Zoveel dingen die ik niet zie, dingen die ik niet weet. Op ditzelfde moment worden er sporttassen vol drugsgeld begraven, vrouwen gedwongen tot perverse seks en echtgenoten omgebracht, in stukken gezaagd en begraven in bosjes zoals deze. Ik moet niet zoveel foute series kijken. Maar het gebeurt, Stella. Dus waarom nu niet?

Twee minuten voorbij.

Rennen, Stella. Sneller. Als je stilstaat komt er vast iemand uit de bosjes om met je praten en dat is veel te riskant. Kost veel te veel tijd bovendien. Binnen de lijnen, Stella. Niet in de modder.

Als ik de woonwijk binnenren, is het donker. Voor het laatste stuk verhoog ik mijn tempo opnieuw. Ik jaag mezelf op tot een sprint (hup, Stella). Mijn voeten rammen op het asfalt, de klappen trekken door mijn zolen, mijn enkels, slaan mijn knieën uit het lood. Dan sta ik hijgend voor ons huis.

Eigenlijk hou ik helemaal niet van hardlopen. Maar mensen lopen nu eenmaal hard. Het is goed voor van alles, zeggen ze, en ik heb ook geen ruimte voor iets dat meer tijd kost, maar ik ben altijd opgelucht als ik weer thuiskom. Zo opgelucht dat het al dat afschuwelijke hardlopen goedmaakt.

Hijgend en zwetend sta ik in de voortuin. Uit het raam stroomt licht. De gordijnen zijn nog niet dicht. Mijn hart gaat tekeer als een waanzinnige. Precies op dat moment komt Klaas de kamer binnen. Hij pakt de plastic hond van Soetkin van het kleed en gooit hem in de speelgoedkist. Naast de kist vindt hij de afstandbediening, half onder de bank. Hij legt hem weg. Nu vouwt hij de krant in vieren. De krant die ik vanmiddag las, tussen de was en het avondeten door. Hij houdt er niet van als ik dingen laat liggen. Hij legt hem op de tafel. Boven op mijn post. Daar hou ik weer niet van. Ik ben altijd mijn post kwijt. Rekeningen veranderen in aanmaningen, mededelingen blijven ongelezen of belanden tussen de krant en daarna tussen het oud papier. Ik haal diep adem en rek mijn kuitspieren tegen de picknicktafel. Als ik weer naar binnen kijk, zie ik hem nietsvermoedend stofzuigen. In een reflex kom ik overeind en druk mijn lichaam tegen het raam. Een wezen uit een horrorfilm, de ondersteboven wereld. Een natgeregende geestverschijning ben ik. Het is een grap. Ik sta zo stil mogelijk en staar met lege ogen de huiskamer in.

Mijn lichaam stoomt en het raam beslaat door de warmte die ik afgeef. De condens tekent mijn omtrek op het glas. Als ik achteruit zou stappen, zou de tekening langzaam weer verdwijnen, mijn buik en borsten als laatste. Als een voetstap in de sneeuw, onze namen geschreven in het zand. Mijn lippen liggen als gelei tegen het glas. Hij ziet me niet. Ik hou vol, hij vindt het vast grappig. Maar nu duurt het te lang en sijpelt de humor weg.

Klaas veegt de lego bij elkaar. En ondertussen sta ik daar, als een fantoom aan de rand van ons bestaan. De tafel is nog steeds niet afgeruimd. Dat zou hij doen. Waarom begint hij daar niet mee? Irritatie kriebelt in mijn vingertoppen. De tafel staat vol lege pannen en schalen. Op de borden liggen restanten van de vis en in de hoek geschoven spruitjes.

Ik herinner me het gesprek dat we voerden terwijl Soetkin en Ana erdoorheen praatten. Het leek belangrijk genoeg om ze te negeren, al moesten we steeds harder praten. We hadden het over iets op zijn werk en een bericht in de krant. En zoals altijd was de irritatie voelbaar. Hij voelde het ook, dat zag ik: zijn schouders iets opgetrokken, zijn blik die heen en weer schoot over tafel. Er waren zoveel dingen die nog moesten gebeuren.

Al pratend schiepen we orde, gaven prioriteit en maakten een mentale lijst met dingen. Op het lijstje stond: ‘nieuwe plant’, ‘garage betalen’ en ‘oppas vrijdagavond’.

Klaas buigt zich over de tafel en pakt een pan. Hij schuifelt ermee door de kamer terwijl zijn hoofd meedeint. Er zal wel muziek op staan. Hij zegt altijd dat hij niet houdt van dansen. Ik kijk geboeid naar zijn aarzelende passen. Als hij naar buiten keek, zou hij me zo zien staan: dommig starend, dampend in het donker. Maar hij kijkt niet. Hij brengt de pan naar de keuken en komt terug voor de rest. Gebiologeerd zie ik hoe hij met zijn heupen draait: minimaal, maar soepel. Hoe hij tegen de tafel leunt om de borden te pakken. Hoe hij zijn rug recht en de borden door de kamer laat zweven alsof hij ze gaat opdienen in een sterrenrestaurant.

Het is koud. Afgekoeld zweet loopt langs mijn ruggengraat en nog altijd sta ik op wacht voor mijn eigen huis. Hij maakt een stapel van de borden en dan staat hij stil. Even denk ik dat hij me toch heeft opgemerkt. Maar hij zet de borden terug op tafel en maakt ze leeg in de grootste pan.

Ik moet naar binnen en ik zal hem niet zeggen dat ik heb staan kijken, want ik weet al niet meer hoe ik dat precies uit moet leggen. Welke vrouw bespiedt haar eigen man tijdens het afruimen?

Net als ik me om wil draaien, zie ik hoe hij een van de visgraten uit de pan tilt. Hij pakt de kop in zijn ene de hand en de staart in de andere. Voorzichtig laat hij de lege vissenogen de kamer in kijken en dan brengt hij beweging in de staart.

Ik hou mijn adem in. Zou het de muziek zijn die hem hiertoe brengt?

Nu zakt hij door zijn knieën. Zijn bewegingen vertragen, hij spert zijn ogen wijd open en laat de dode opnieuw baden. Hij doet alsof hij zwemt. Langs de muren deinen man en graat in een golvende beweging. Hun enorme schaduw valt op de muur. De vissenmuil staat open. En nu vormen hun monden de ‘o’, net als hun ogen. O. O. O. O. Twee paar glazige ogen staren door het troebele water. Ik durf niet te bewegen, mijn lichaam tegen het koude glas, als bij een groot aquarium.

Dan tilt hij een been op om zich af te zetten tegen het water. Zijn haar waaiert als een halo om zijn hoofd. Dat kan niet, Stella.

Ik schud het beeld uit mijn hoofd alsof ik een volhardende mug wegjaag. Zijn haar valt omlaag, maar Klaas blijft zwemmen.

Ken ik hem, die man achter het glas? Is dit dezelfde man met wie ik net aan tafel zat? Hij zet zich af tegen onzichtbaar water, glimlacht in slow motion, balancerend op één been. De graat wuift met zijn staart. En ik zie zeeanemonen. Een schatkist tussen het grind. Waterplanten zonder wortels.

‘Een varen,’ zei Klaas.

‘Nee, iets met bloemen,’ zei ik.

En dat garages altijd zo duur zijn, zonder dat je begrijpt wat ze precies met je auto gedaan hebben. Wat is in godsnaam het verschil tussen een kleine en een grote beurt? En om te weten of ze die dingen die het verschil maken ook echt gedaan hebben, zou je ernaast moeten blijven staan, maar daar heb je geen tijd voor.

‘Vertrouwen,’ zegt Klaas. ‘Alles draait om vertrouwen.’ Hij kijkt me aan. Iets te lang, of verbeeld ik me dat? Of hij nog eens kon bellen om te vragen wat dat inhield: ‘klein materiaal en balanceren,’ vraag ik.

‘Waarom doe je het zelf niet?’

‘Omdat jij ze beter begrijpt.’

Klaas zucht. Ik raak geprikkeld. Ik zeg dat ik ook altijd al de oppas regel en dat hij dus maar…

‘Niet alles is eerlijk, Stella,’ zegt hij boven de kinderen uit.

‘Dat is makkelijk,’ mompel ik. Klaas draait met zijn ogen. Niet doorgaan nu. Niet daarin verzanden. Ik sta op.

‘Ik ga nog even hardlopen.’

‘Goed,’ zegt hij opgelucht. ‘Ik ruim wel af.’

En nu pas zie ik de onbeduidendheid van het lijstje. De oppas die ik bel. De auto die hij wegbrengt. De wanden van ons huis. Het cement tussen de stenen. De dingen die we doen houden alles overeind. Vooruitgaan is niet stilstaan. Stilstaan is niet weten. Elkaar aankijken en ontroering vinden in de ogen van de ander, of juist niet.

Hij danst. Ik strompel volgens schema door de regen. Hij speelt een vis. Ik een wezen uit een andere werkelijkheid. Je moet jezelf ergens in blijven verliezen.

Ik open de deur met de sleutel die aan een koordje om mijn nek hangt. Vanuit de gang zie ik hoe hij in de keuken de borden in de vaatwasser zet. Durft hij ook zo dansen als ik kijk?

‘Ha, schat!’ roept hij

‘Wat ben je vrolijk?’ vraag ik en hoor de achterdocht in mijn eigen stem.

Hij antwoordt niet.

Moet ik hem vertellen wat ik zag? Dan moet ik ook uitleggen waarom ik daar stond. Dat het een grap was. Waarom ik daar zo lang bleef staan. Het klinkt zo onwaarschijnlijk allemaal. Misschien kan ik zeggen dat ik niet wist dat hij zo mooi kon dansen. Dat het me ontroerde. Heeft hij dat ook weleens? Wanneer hij wakker schrikt in het midden van de nacht en mij ziet slapen? Of heeft hij dat allang niet meer? Ik wil zeggen dat we alles op dat lijstje moeten doorstrepen. Nu meteen. Geen plant. Geen oppas. Geen garage. We gaan in bad met wijn tot we gerimpeld zijn. Ik aarzel, kijk hem aan. Waarom zegt hij niks?

Als ik nu naar boven ga om te douchen, is er misschien nooit meer een goed moment om te zeggen dat ik hem begrijp, dat ik hetzelfde doe, op mijn manier. En zal hij nooit meer kunnen zeggen: Dat wist ik niet. Dus sta ik daar, onhandig alsof dit ons eerste afspraakje is.

Ik open mijn mond en voel me een vis. Maar die gedachte moet ik zo snel mogelijk verbergen. Want ik heb het niet gezien.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,