Wat je doet is wat telt en om een boom kan je niet heen. Ik startte de auto, de radio, en reed de stad uit. In mijn maag zwom een rat en zijn staart die langs mijn buikwanden zwiepte, heen en weer, maakte me misselijk. De zon stond al laag en ik kneep de wereld fijn tot een smalle streep. De rat zoog aan mijn adem. De stem van de nieuwslezer kwam uit zijn neus en het onheil van de dag werd afgemeten in afgeronde getallen. Wanneer noem je dat een neurose, dacht ik, de realiteit terugdringen in eenheden die je kunt tellen? Ik zette de radio uit.
En ik zette de rat uit en de week, de papierwinkel die ik blad voor blad moest verkopen aan mijn rode pen, de lessen die ik moest geven en die er nog niet waren, het waren er achttien volgende week, en de papierwinkel was honderddrieëntwintig en de datum tien november.
Uit, zei ik hardop en ik verzon twee gouden handen die mijn hersenhelften van elkaar draaiden, zoals je een avocado losdraait van de pit diep binnenin en het avocadogeel diep binnenin mengde zich met het knijplicht in mijn ogen en zo viel de zon bij mij naar binnen, echt naar binnen en ik begon ervan te lachen. En van het lachen begon ik te denken dat ik op reis ging, wat in omgekeerde zin ook zo was. Ik haalde een land in mijn huis, twee landen eigenlijk, en het voelde als een wereldreis. Misschien zou Tine dat begrijpen, dacht ik.
De rode lichten voor mij dwongen me te remmen. Het was vrijdagmiddag en iedereen wrong zich het weekend in. In het stadscentrum, had Nico gezegd, ik woon in het stadscentrum. En: kom je ze halen, of zal ik ze brengen? Halen, had ik gezegd, ik kom ze halen. Het ging niet meer, had Nico ook gezegd, ik zoek een andere plaats, en dat ze vriendelijk waren, heel vriendelijk. Hij had de woorden van zijn buren erbij gevoegd om me gerust te stellen. Ook als je niet vriendelijk bent, dacht ik, moet je geholpen worden, dat was iets wat ik vond.
We stonden nu echt stil. Naast mij hield de vrachtwagenchauffeur een telefoon aan zijn oor. Achter mij stak een man een vinger in zijn neus. Hij droeg een zwarte zonnebril. De vrachtwagen schoof een plek op en ik kreeg nieuwe buren: een vrouw met een hoofddoek in een auto van het gele kruis met twee kinderen achterin die druk in gesprek waren. Straks zou mijn auto ook vol zitten en anderen zouden zien dat mijn auto ook vol zat en ik voelde de warmte van het vol zijn al gloeien.
Met je armen in de lucht ben je net een boom. De zin had wortel geschoten. Ik reed hier, ik reed naar de Afghanen en straks zou ik in omgekeerde richting rijden, mijn auto zou drijven op de tijd en samen zouden we het beste ervan maken en het leven zou ons helpen om deze geschiedenis tot een goed einde te brengen.
Hoe dichterbij ik kwam, hoe meer ik de rat voelde, die er nog lag, maar dat was normaal, zei ik tegen mezelf. Met mijn blik op de navigatie, op de weg, op mijn spiegels, kroop ik naar het adres waar ik moest zijn, een statig herenhuis aan een doorgaande weg. Ik parkeerde mijn auto en viel stil. Met mijn handen op het stuur geklemd zat ik daar. Ik keek naar het herenhuis. De vitrage schemerde, er zat een kat op de stoep, een kinderfietsje lag in het gras. Toen ik de deur van de auto opendeed leek ik te vallen, maar mijn voeten vonden asfalt en dat hield me recht. Het was de rat, toen ik over het tegelpaadje naar de voordeur liep, hij probeerde zich door mijn slokdarm te wurmen, maar ik stopte even, slikte en nam de laatste drie stappen naar de voordeur met ferme passen en belde aan.
Toen de deur openging en Nico mij binnenliet, ontmoette ik de drie in de woonkamer. Ze stonden rechtop en gaven me een hand. Ze stelden zich voor en het leek alsof alles in de kamer stond. De lamp stond op het bijzettafeltje, de gordijnen stonden tegen de muur, Nico stond, ik stond, de drie stonden en zo stonden we en Nico zei, dit zijn ze dus, en zie je het zitten.
Wil je thee? vroeg de kleinste, en ik knikte, geraakt door het gebaar in een vreemde woonkamer te staan en thee aangeboden te krijgen, als iets volstrekt normaals, wat me troostte. Thee. Ze keek me recht aan, onderzoekend.
Ga maar zitten, zei ze en we gingen zitten. De langste liep naar de keuken om thee te zetten en ik hoorde keukengeluiden die me zeiden wat ik wel al wist: je bent in een woonkamer, je bent op visite, je drinkt thee. Nico haalde een stoel uit de eetkamer voor zichzelf en hij ging tegenover ons zitten, zijn ene been over zijn knie. Nico vroeg wat ik deed en ik zei dat. Ik vroeg waar zijn vrouw was en hun kind, maar die waren er niet. Ik vroeg naar wat de drie deden. De procedure moest nog opgestart worden en op dit moment konden ze nog niet zoveel.
Fawad droeg zijn haar half over zijn gezicht. Ik probeerde in het ene oog te kijken. Het keek me niet aan. Hij deed me denken aan een van de modellen die ik kende, in de eerste plaats mooi, in de tweede plaats man of vrouw, als het al een van beide wilde zijn.
Wat doen jullie dan? vroeg ik.
Engels leren, zeiden ze, we leren Engels en soms doen we iets in huis.
Engels? vroeg ik en ik dacht: dat is geen Nederlands.
Dat is belangrijk, zei de kleinste en ik vroeg me af of ze ook de jongste was.
Nico schudde zijn hoofd. Dat wachten, zei hij, dat is het ergste. En hij bleef zijn hoofd schudden terwijl hij naar de drie keek en zijn lippen op elkaar perste. Het werd stil.
Hoe lang gaat het duren? vroeg ik, en ik keek voorzichtig rond. De woonkamer was precies wat je van een woonkamer verwachtte. Er stonden een driezit en een tweezit, een salontafel, een bijzettafeltje met een lamp. Er hingen gordijnen, er was vitrage en het was schoon.
Twee weken, misschien, zei Nico, en hij wreef langs zijn neus, drie misschien, wie zal het zeggen? Als het druk is drie, en hij bleef erbij. De afspraken met de advocaat staan al gepland, zei hij, die liggen vast.
De kleinste knikte. De advocaat is belangrijk, zei ze.
Ik knikte. Ja, de advocaat is belangrijk. De broer en de zus zaten op het puntje van de driezit en keken af en toe naar mij. Ik keek af en toe naar hen. Dit zijn ze dus, dacht ik, en ik was verbaasd over hun Aziatische trekken. Afghanistan is ook Azië, dacht ik, ik bleef verbaasd.
Rana, zo heette ze, kwam terug met de thee. De thee was geel en rook naar zoete plantenwortels.
Nico lachte. Saffraanthee, zei hij, daarmee hebben ze mij verpest. Hij legde zijn handen op zijn knieën. Dure grap, maar ze weten daar, en hij wees met zijn duim over zijn schouder, ze weten daar wel wat goed en lekker eten is. Hij nam de theepot over en schonk mij een glas in. Ik keek naar het narciswater en deinsde terug voor de gekte in het glas, maar ik liet me niet kennen en rook aan de thee. Ik deed mijn ogen dicht. Was Tine maar hier, dacht ik, die wist hoe ze met dit soort dingen om moest gaan en ik nam een slok.
Heb je een auto? vroeg Marwa, en ik knikte.
Zie je het zitten? vroeg Nico en hij keek me aan.
Ik haalde mijn schouders op.
Ja, zei ik. Ik had begrepen dat hij echt naar een nieuwe oplossing zocht, omdat ze al zes weken bij hem waren.
Jullie spreken al een beetje Nederlands, zei ik en ik keek vragend naar Fawad.
Die knikte. Ja, zei hij, we waren al anderhalf jaar hier, in een centrum, maar we kregen een negatief. Toen zijn we naar Zweden gegaan. Maar we zijn teruggestuurd en nu zijn we hier.
Hoezo teruggestuurd? vroeg ik.
Je vingerafdruk, zei Marwa, de vingerafdruk is hier. We mogen alleen hier een procedure doen.
Maar die was negatief, zei ik.
Marwa keek me aan en haalde haar schouders op. We moeten het nog eens doen, zei ze.
Nieuwe informatie, zei Nico, met een goede advocaat maken ze nu een kans, en hij knikte de drie bemoedigend toe. Het komt goed, zei hij, het komt goed.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.