papieren helden

FB

Pleisterplaats

Het is geen storm. Maar de wind blaast hard genoeg om de dag minstens twee uur eerder aan te slingeren dan hij kan hebben. Elk stukje van de boot waar een kraak of klepper in zit beweegt, Salvador ligt gespannen.

Tikke takke tik, fsssss, tikke takke tik. Niets doen. Afwachten. Er liggen altijd indringers op de loer, ook als je er zelf één bent.

Water klotst tegen de rand, de stad bromt in de verte. Salvador slaakt een zucht. Veiligheid is een illusie, dat weet hij toch?

Stijf van de kou draait hij zich van rug naar zij, het bootje schommelt mee en wiegt hem terug in de schemerzone van zijn aanwezigheid.

Een warme hand ligt op zijn linkerbeen. Hij zit zoals altijd achterin de zaal, waar hij de reacties van het publiek in de gaten kan houden. Bewegen ze traag, wanneer gaan ze verzitten? In het schemerdonker ontwaart hij fronzen, glimlachen, concentratie en… aandacht. Echte aandacht. Ze zijn mee!

Op het gigantische bioscoopscherm prikken zonnestralen door een wat-achtig wolkendek, als enorme vingers betasten ze de lijnen van het strak georganiseerde Hollands landschap. Een hemels beeld, dat als een cilinder vervormt als Cuncumén inzet. De Chileense folklore schalt opzwepend uit de luidsprekers, Salvador wiegt in zijn stoel. Warm vocht druipt langs de binnenkant van zijn dijen.
Het ritme van de muziek beukt op het landschap, dat uiteenrijt, padda dada dadadadaaaam! De beelden flikkeren van kronkelende cilinders naar klinische symmetrie, van ratio naar instinct, mannelijk naar vrouwelijk. De Hollandse bodem rimpelt als een vloerkleed ineen.

Salvador voelt de energievelden om hem heen samensmelten, het publiek is één groot kloppend hart. In zijn rechterooghoek ziet hij Emanuel naast hem geconcentreerd kijken. Of is hij het zelf, toen hij bijna twaalf was?

Salvador spert zijn ogen wijd open, deze details moet hij vasthouden.

Nadert hij dan eindelijk de visioenen uit zijn jeugd, toen hij nog scherp kon kijken?

Niet half, zegt een kwade gedachte, terwijl er een zucht ijle tocht door zijn baard snijdt. Door de kieren van zijn kleverige ogen ontwaart hij het lage, beschimmelde plafond, dat met het eerste ochtendlicht zijn contouren terugkrijgt.

De hand op zijn been gloeit na.

Kan hij dit ontwaken nog uitstellen? Hij moet terug de droom in, niet vertroebelen nu. Hij neuriet ‘Una triste palomita’, klampt zich vast aan het afgesleten fluweel van de bioscoopstoel.

Er klinkt gekrijs. De dag is voorgoed begonnen. De meeuwen weten het ook.

Vijftien jaar geleden ging Salvadors eerste lange speelfilm Pleisterplaats in première. Emanuel was toen negen. De film moest zijn doorbraak worden, vol lof waren de recensenten over eerder werk geweest.

'Poëzie van de apathie' noemden ze het, een ‘subliem antwoord’ op het tijdsgewricht. Alleen in de publiekscijfers zag je die lof niet terug. Salvador weet het aan de marketing, wist zeker dat Pleisterplaats daar verandering in zou brengen.
Het was een pareltje, zoiets kende Nederland nog niet. Met vier verhaallijnen, allemaal in een ander deel van het land, bracht hij in Pleisterplaats het leven van nieuwkomers in beeld. Dicht op de huid filmde hij de pogingen van vier uiteenlopende karakters die de weg wilden vinden in de samenleving, terwijl het maar niet duidelijk werd waar die samenleving was. In winkelstraten, op fietspaden, hardlopend door parken, wachtend in rijen voor festivals, instanties, voetbalstadions, medische centra en musicaltheaters.

Zijn personages bleven afwachten, alsof de wereld aan hen voorbijgleed. Nadat één van hen met een gevonden lot een groot bedrag won, begonnen ze uiteindelijk samen een leefgemeenschap, waar ze zich over eenzame ouderen ontfermden. Apathie die uitgroeit tot liefde, zo zou de werkelijkheid moeten zijn. Hij vond dat hij het woord gezellig een nieuwe dimensie had gegeven.

Zo trots en voldaan was hij nog nooit van zijn leven geweest.


Des te harder beukte de realiteit op hem in toen het af was. Pleisterplaats bleek achter de schermen de druppel. De hele crew keerde zich tegen hem, bij de première zat hij alleen met pers, fondsen en relaties in de zaal. Zelfs de catering had het af laten weten. Dat was een ongemakkelijk moment.

In de laatste maanden van het filmproces stokten gesprekken vaak onverwacht, hij had alles uit de kast moeten halen om ze bij te draaien. Hij begreep het niet, maar hij had het zo gelaten. Zo waren mensen nu eenmaal. Hij moest zich concentreren op de inhoud, als kunstenaar was dat zijn taak. Want die inhoud, die zou pas echt wat in gang zetten. Dan zouden ze elkaar vanzelf weer in de armen vallen, hij kende de dynamiek te goed. De eenzaamheid doorstond hij met samengeknepen kaken.

Hij had het script herschreven, de oorspronkelijke tekst weggegooid. Het moest echt persoonlijk, zo eerlijk mogelijk. Katoo, de schrijfster, was hem in de haren gevlogen. Letterlijk. Zijn eerste grijze lokken in haar verkrampte hand. Katoo was de lievelingszus van Lieke, het probleem verplaatste zich naar achter hun voordeur. Hij kon het hebben, zijn eigen gezin was wel wat van hem gewend. Na de première zou immers alles anders zijn. En het werd anders. Anders dan ooit.

Als beulen waren de critici tekeergegaan. Een collectieve guillotine.

Salvador vond geen steun, ook Lieke hield de deur dicht. Zijn lieve Lieke.

Nachten, dagen, weken had hij de volledige filmladder van onder naar boven beklommen en weer terug. Het werk van anderen bekijken, er zat niets anders op. Hij moest en zou ontdekken waarom het bij hen wel lukte. Elke nacht sliep hij in een ander hotel, als een vis die steeds het net ontglipt.

Op de gok had hij uiteindelijk het bootje gekozen. Aan een nette kade, in een buurt waar mensen te hard werkten om opmerkzaam te zijn. Hij had tijd nodig. Men had tijd nodig. Een paar maanden. Een paar jaar.

De warme natte broek kleeft tegen zijn dijen. Te veel lichaam, dat is hij. Te veel gelijk. Te veel te gelijk. Hij grinnikt.


Gisteravond was hij weer eens met zijn neus op de feiten gedrukt.

Een hoogtepunt, een dieptepunt, wat een show!

Kolderiek, rampzalig.

Salvador had verwacht dat dit één van de wonderen was, zoals hij de verzachtende omstandigheden die soms kwamen noemde. De hedendaagse held of teveel gezicht, heette de expositie. Het stond in de krant die hij op een bankje vond. Werk van Emanuel Marinez. Emanuel Marinez.

In goede jaren had hij er waarschijnlijk smakelijk om gelachen. Zijn camerablik registreerde een onbetaalbaar tafereel, daar middenin het doolhof van witte tentoonstellingswandjes.

Aanvankelijk ging het kijken heel makkelijk. Met de krant op zak was hij de expositieruimte binnengeglipt. Een touwtje aan zijn kruin trok zijn gestalte recht, er kwam een onwillekeurig huppeltje.

Emanuel was er zelf ook. Even vergat Salvador hoe versleten hij er uitzag.

Zijn zoon kwam opgeruimd over, knap ook, als iemand waar je niet mee moest sollen. Een lichte teleurstelling was over Salvadors vrolijke gemoed gegleden, hij was overbodig hier. Deze jongen had hem niet nodig. Ach, hij was gekomen om kunst te kijken.

Er hing een fenomenale serie familieportretten van kinderen in volwassen uniform en ouders in bonte kinderkleuren. Serieuze artsen, soldaten en luchtvaartpersoneel van nog geen tien jaar oud. Hun breeduit lachende ouders in Disney-tenue waren beangstigend in de compositie, zoiets sterks was Salvador in geen jaren tegengekomen, zelfs niet in de realiteit.

Zijn trots sloeg om bij een levensgrote collage van schaterende monden.

Eerst de kramp in zijn borst en toen halsoverkop op de vlucht.
‘Hé, moet je mij zien!’ hoorde hij zijn voice-over, terwijl hij dwars door een kartonnen schot vol aanplakbiljetten viel.

Wandje voor wandje voor wandje tuimelde het witte doolhof om, alsof hij in een performance stond. Hink stap sprong, kromme botten in een dronkemansdans.

Het voelde alsof de wanhoop zijn nekvel blauw kneep. Zijn trouwste bondgenoot, de vertwijfeling, rende met hem mee. Weg moest hij, weg.

Hij had zich weer eens niet goed op zichzelf voorbereid. Wat verwachte hij eigenlijk? Applaus? De wederopstanding van Salvador Marinez?

De natte stof tussen zijn benen begint te jeuken. Hij draait zich op het smalle bed naar zijn andere zij en neuriet hardop Era una noche bella. Cuncumén troost altijd. Zijn adem gaat moeizaam, kost kracht. In en uit. Nog een keer.

Hij kokhalst, spuugt op de grond, draait weer op zijn rug, strekt zijn benen en tuurt naar de vormen van zijn verweerde tenen, die gevoelloos onder het te korte dekbed uit steken. Vierkante stompen. Straks heeft hij geen nagels meer over.

Er trippelt een vogel op het dek boven zijn hoofd, een meeuw natuurlijk. Het schijnt dat er in de stad tegenwoordig meer meeuwen leven dan aan de kust. De gemiddelde straat is één groot lopend buffet. Nog even en ze paren met duiven. Wordt het dan een muif of een deeuw?

Devaluerende evolutie, dat krijg je in een land onder zeeniveau, denkt Salvador bij zichzelf. Het bootje schommelt bevestigend met zijn opkrabbelende bewegingen mee. Traag, in uiterste concentratie om zijn evenwicht niet kwijt te raken, verwisselt hij zijn natte broek voor een droge.

Aan het missen is hij gewend geraakt. Alleen tijdens de feestdagen haalt hij de foto’s in zijn portemonnee erbij. Lieke, Emanuel, zijn moeder, iedereen lacht.

En hij vertelt zichzelf verhalen. Dat het missen bij hem hoort, zoals het bij de moderne tijd hoort. Over de wereld die verpakt zit in een laag plastic, zodat ook hij nog steeds blijft drijven. Wat drijft spoelt aan, zo is het.

Salvador schuift het luik van de kajuit open en voelt dat de temperatuur buiten meevalt, er staat een waterig zonnetje. De wind is gaan liggen.

Een meeuw krijst, er lijkt niets aan de hand.

Met zijn klapstoeltje onder één arm en de andere gestrekt om zijn evenwicht te bewaren, schuifelt hij over de loopplank naar de wal en zet zijn stoel neer op de kade. Ergens klinkt een ambulance, een eendenfamilie glijdt voorbij.

Terwijl Salvador zijn ogen sluit, voelt hij de warmte door zijn huid naar binnen stromen.

Hij ziet zichzelf weer zitten in een roeibootje op de Loosdrechtse plassen, een paar weken voor de première van Pleisterplaats. Lieke is niet meegegaan, Salvador heeft Emanuel voor zichzelf alleen. Ze kijken naar de zwaaiende bomen, naar de spiegeling van wollige wolken op het zwarte water. Op die plek was het idee voor zijn volgende speelfilm ontstaan, een goed gecomponeerde fluisterfilm over wezenlijk contact. Als hij die toch eens kon maken…

Kippenvel trekt aan de huid van zijn armen. Zijn vingers trommelen op de rand van de stoel. Hij knakt zijn knokkels en staat op, zo resoluut dat hij meteen te ver achterover helt en terugploft.

De stoel lacht hem uit, weet Salvador.

Hij besluit terug te lachen.

Ha ha ha! Hij hoest en mikt een klodder slijm in het groene water tussen boot en kade. Een eend schiet erop af. Opstaan, nog een keer.

Als hij een paar weken later de expositieruimte in het roze avondlicht passeert, zijn de portretten van zijn zoon verdwenen. Nu hebben ze iets dat Onopgemerkte kolonie heet. Er jakkert een rode lelijke eend voorbij en terwijl die schuin in de bocht hangt, herkauwt Salvador Emanuels woorden nog maar een keer.

‘Ik wil weten wie jij bent,’ had Emanuel gezegd, nadat hij een dag na het debacle opnieuw over de drempel was gestapt. Zijn zoon had hem ernstig aangekeken.

Salvador was meteen vertrokken, het kaartje van Emanuel zat in zijn borstzak.

Goed en wel buiten was hij overvallen door een diepe moeheid. Dagenlang kwam hij het bootje niet meer uit. Vanmorgen wist hij het, wat hij moet doen. In het zwembad had hij een douche genomen, zijn vuile kleren achtergelaten.

Bij de supermarkt haalt hij een pak jus, een pak roggebrood en humus.

Terug bij zijn kade klopt er iets niet. Hij ziet het al van een afstand. Twee politieauto’s, een groepje mensen en een takelwagen, ter hoogte van het bootje. Het hangt half uit het water, een blauw gordijn wappert. Zeker twintig meeuwen cirkelen rond het tafereel, als hij dichterbij komt snapt hij waarom.

De inhoud van zijn voorraadkast ligt verloren in het water. Het is alsof hij daar ook ligt. Naakt, drijvend. Droog brood, een dozijn noodlesoepjes, zijn prachtige grote ingeblikte witte bonen.

Dan valt hem ook de andere boot op. Grotesk, wit, een decorstuk. En het echtpaar dat druk bellend over de reling hangt. Het doet hem aan The Love Boat denken. Tot zijn oog op de deuk in de punt valt.

Salvador schudt zijn hoofd en draait zich om. Weg. Het moet weer.

Zonder dat hij weet waarom, gaat hij in een tram zitten. Het is de lijn naar zijn oude huis. Het valt hem op dat de tram minder herrie maakt dan vroeger. Misschien moet hij dat ook doen, minder herrie maken. In zijn oren blijft het stil.

Lieke doet open, een wonder. Hij mag binnen komen, het kan wel even. Ze is aardig, laat hem praten, uitgebreid rondkijken. In Emanuels oude kamer gaat hij op het bed zitten, liggen. Salvador sluit even zijn ogen. Hij wordt overvallen door een diepe, droomloze slaap.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,