Ze is vergeten om haar schoenen aan te doen, nu slaat ze een modder-figuur. Dat deed ze nog nooit. Zíj is degene die aan collega's vertelt wat hoort. Hoe een kapsel zit, de voorgeschreven tijd om een passagier in paniek op te lappen, welke stappen je zet zodra bagage verdacht oogt. Ze komen bij haar voor alles, ze is gewoon goed. Ze was goed.
Aaltje heeft geen tijd om over de consequenties na te denken. Ze moet naar de passagiers, de veiligheid uitleggen. Zal ze doen alsof er niets aan de hand is, een truc vinden om hun aandacht naar boven te houden? Raakt ze straks haar baan kwijt? Zal ze toch terug naar haar Shiatsupraktijk? Gaat ze het onderwijs in? Of wel rentenieren?
Er is iets vreemds met dit toestel. Het tapijt is te hoogpolig, te vertrouwd. Het heeft dezelfde geelbruine tint als in haar huis. Een vanzelfsprekende keuze, zoals de grond van de aarde geelbruin is.
Natuur doet iets met je.
Het zompige weefsel dringt door haar dunne panty. Ze schiet in de lach. Daar moet ze meteen mee ophouden. Aaltje dwingt haar mondhoeken desondanks nog verder omhoog, ontbloot haar grote vierkante tanden en laat haar ogen zo vol met liefde lopen, dat de vonken er vanaf schieten. Hoopt ze.
Ze strekt haar armen. Voor, omhoog, zij en een diagonaaltje richting de nooduitgang. 'Aaltje diagonaaltje', ze dacht dat ze zich ervan had verlost, de bodem zinkt steeds dieper.
Zeker de helft van haar toeschouwers staart naar de schoot, alles beter dan naar haar voeten. En terwijl ze het zwemvest presenteert alsof het de trofee van Wimbledon is, ontmoet ze de priemende blauwe ogen van de man die later 'Abdel de Arabier' blijkt.
Er zitten 123 vrouwen en 91 mannen in deze Airbus A330, een geruststel-lende verdeling. Mannen liggen haar minder dan vrouwen. Dat heeft ze altijd al gehad. Mannen zijn afstandelijk, vindt ze. Het kost haar moeite om met ze op dezelfde golflengte te komen. Aaltje houdt van haar algemene golflengte, het gebied in haar gemoed waar alles logisch is en waar ze precies weet hoe lang de dingen duren. Opstijgen, landen, een toiletbezoek, een maaltijd nuttigen. Alles in een natuurlijk ritme, als een gestaag kloppend hart.
Het is de vierde keer deze week dat ze met dit toestel naar Istanbul vliegt, net als de vorige twee vluchten nemen Mekka-reizigers de helft van de bezette plaatsen in beslag. Waarschijnlijk voelt ze zich ook om die reden zo thuis, het is de herhaling.
In het begin dacht ze bij dit soort vluchten nog aan van die martelaars, die de boel in één keer met een bom om hun lijf van de kaart vegen. Drie maanden liep ze rond met ogen in haar achterhoofd, was elke beweging verdacht en zij militant streng. Ze genoot ervan om streng te zijn, ze vond het heerlijk als mensen van haar schrokken. Maar ze kwam er al gauw achter dat dit soort mensen van geen kwaad weten, de meest potentiële terrorist is zij zelf. Zij weet hoe ze een bom moet maken, je weet maar nooit. Het was niet eens moeilijk om het te leren. Internet reist overal met je mee.
Zodra ze klaar is, vlucht ze zo professioneel mogelijk naar het personeelshokje. Ze ontwijkt de blikken van passagiers. Niemand lijkt iets te merken. Ze schiet haar platte paarse pumps in en loopt kalm naar achteren, ze knellen niet meer. Gauw de avondmaaltijd opwarmen. Weer stuit ze op de priemende blik. Dat zie je niet vaak, een Arabier met blauwe ogen.
*
Ik raak geen mens om me heen aan, de hele vlucht lang. Ik zal het mezelf bewijzen. Al denkt een stem in mijn hoofd dat ik het niet volhoud. Abdel kent zichzelf beter dan hij wil toegeven.
Je kan hoop koesteren, maar ik weet dat ik mezelf dan voor de gek houd. Situaties die gedoemd zijn te mislukken verander je niet. Zeker niet in je eentje.
Wat is dat eigenlijk, hoop? Een schijnheilige vorm van uitstelgedrag. Amateurs zijn we, man voor man. Fatsoenlijk op reis gaan kunnen we niet. We oefenen te weinig, we denken nooit buiten onze box. De helft van ons verstaat die stewardess niet eens. En als dit apparaat neerstort? Dan komt het zeker weer op mij neer. Mijn rug is doorweekt, nu al. Waarom heb ik zo weinig beenruimte?
Mekka-reizigers pik je er altijd en overal tussenuit. Als een zwerm bijen beschouwen we de eerste de beste open plek op een vliegveld als een korf. Dat houden we de hele reis vol. Complete rijen van een toestel dicht-gemetseld met specie van de heilige feestvreugde. En dan die naamplaatjes met het logo van de gemeenschap op onze borst. Alsof Allah het iets kan schelen hoe wij elkaar noemen. Het enige waar al mijn ooms goed in zijn, is zich zó onhandig gedragen, dat je wel voor ze moet zorgen. Natuurlijk zíjn ze echt schattig. En zij denken dat het precies is wat ik wil, op een moment als dit. Dat ik het een eer vind.
Mijn moeder is de meest uitgekookte. ‘Je zult je je verdere leven schuldig voelen als je mij dit ontzegt.’ Zij kan niet gaan, maar alleen de kiekjes die ik met haar telefoon schiet, volstaan. Ik die amper een camera vast kan houden. ‘Dan weet ik zeker dat jij ze hebt gemaakt.’ Er zijn al veel te veel fotografen. Ik ben te stom om iemand anders in te schakelen. Ik ben een dom schaap in de kudde.
Kon ik maar in die wolkendeken gaan liggen. Liggen en zinken, eindeloos zinken. Opgevangen worden door de zachte handen van een goddelijke schelp, rusten in haar schoot. Een verschijning die me niet verveelt, zoals de ooms en tantes.
Die stewardess houdt ons voor de gek. Alsof er een gezicht achter haar gezicht zit. Zo word je in de lucht vanzelf. Het enige wat je nodig hebt voor dat beroep, is een extra gezicht. Een troostmasker.
‘Nee hoor, u gaat niet dood. Maakt u zich geen zorgen, er is geen gevaar. Op de autoweg gebeuren meer ongelukken.’ Alsof je even in de auto kunt stappen als je net bent opgestegen. Er klopt niks van. Wij mensen hebben niet voor niks geen vleugels. Op wikipedia staan ze open en bloot: de cijfers van vliegtuigdoden. Elk type toestel zijn eigen score, met als het tegenzit een reeks slachtoffers op de grond als bonus.
Het lijkt alsof er bij haar iets anders is. Haar gezicht liegt en toch ook niet.
*
Aaltje leeft in de lucht. Sinds ze dat besloot, heeft ze steeds minder met de grond. Ze waardeert het aardse wel, maar ze kan makkelijk zonder. Het zit hem in de combinatie van overzicht, controle en afstand. In de lucht regeren twee vormen van ruimte: binnen en buiten. Binnen is veilig, buiten heerst gevaar. In het vliegtuig heeft haar bestaan eindelijk zin. Als mensen aan haar zorg zijn overgeleverd, doet status of afkomst er bij niemand meer toe. Ze kunnen niet onder haar uit. De kist is een ziekenhuis zonder bezoekuur.
Een passagier heeft altijd iets oncomfortabels over zich. Hoe erg dat wordt, ligt aan Aaltje. Zij bepaalt wanneer comfort is toegestaan. Ze kent de trucs, ze weet dat er maar iets futiels hoeft te gebeuren om hem uit balans te brengen. Ze oefent op mensen die het kunnen gebruiken. Zo’n drie per vlucht. Meestal mannen, die verwachten dat niet. Ze heeft een hekel aan hun arrogantie, aan de meeste mannen kleeft iets arrogants. Met een man wisselt ze liever niet meer dan het hoognodige uit. Intelligentie komt ze nu eenmaal weinig tegen, egocentrische karaktertrekken veel te veel. Het één houdt verband met het ander, hoe hard je dat ook ontkent.
*
Er zijn twee mogelijkheden, denkt Abdel. Ze is ziek en wil het niet laten zien, of ze staat op het punt om iemand iets ernstigs aan te doen. Zij is in staat om iets gruwelijks uit te halen, dat is wat ik zie. Als ze de ooms maar met rust laat, ze mag niet... ach zwam, ik ben een fantast. Het uniform zit haar lekker, zegen de dame die zichzelf een leven als dit aandoet. Vandaag is haar dag niet, normaal gesproken is ze de beste. Ik zal het spel met haar spelen, ze kan niet tegen haar verlies. Zij begeeft zich vast nooit verder dan een straal van vijf kilometer van het vliegveld, zij doet dit werk omdat ze wil dat haar wereld krimpt.’
Aaltje voelt de ogen van de Arabier. Heeft hij het gezien? Negeren, straal negeren. Blijven ademen en de aandacht verdelen over het van verwachting pulserende gezelschap. Iedere passagier het gevoel geven dat hij niet belangrijk genoeg is om haar van haar werk te houden. De blauwe ogen ook niet. Hij weet van niks, zij weet van niks. Haar voeten zijn onopgemerkt gebleven, punt. De kar met maaltijden duwen, doorgaan, uitdelen. Wat bromt daar zo vreemd? Een computerspel. Het werkt op haar zenuwen. Elke vlucht zijn er geluiden die ze niet kan plaatsen, vermoeiend.
Is dat nou zíjn maag die knort? Abdel staart naar een plek ter hoogte van zijn navel, precies waar het naamplaatje hangt. Onnozelaar die ik ben, zul je net zien, op een moment als dit krijg ik honger. Hoe krijg ik hier de ventilatie aan? Hij kan de kloppende houding niet meer vinden, vindt de expeditie met de minuut afstotelijker. Abdel wil niet nog verder vermageren. De vlucht duurt maar drie uur, het is zo voorbij. Ze zijn nog lang niet in Mekka. Is het lasagne?’
De zak van haar jasje blijft aan een stoel haken, ook dat nog. Ze probeert weg te komen met een beheerst rukje. ‘Wilt u pasta met spinazie of gnocci?’ Aaltje zet haar meest zoetgevooisde stem op. Ongeloofwaardig, maar dat hoort niemand.
Ze zou bijna denken dat zijn blik haar dirigeert. Ze is meer van slag dan ze dacht. De schoenen hebben natuurlijk een deuk in haar routine getrapt. Maar ze hoeft de ogen van de Arabier niet serieus te nemen, dat hoeft van niemand. Aaltje voelt dat haar lichaamstemperatuur oploopt. Nog twee stoelen. Alsof de ogen dwars door haar mantelpakje snijden. Opgelucht hoort ze een paar rijen terug een baby huilen.
‘Kunt u misschien het plastic voor mij verwijderen?’
Hij begint tegen haar te praten, alsof het vanzelf spreekt.
‘Natuurlijk meneer.’ Heel goed, denkt ze, dat ging goed.
‘Ik heb een allergie’
Wat wil hij van haar? Ze is niet van plan om meer dan het hoogstnoodzakelijke te zeggen.
‘Wat lastig voor u, bent u vergeten om dat vooraf door te geven?’
Ze moet maken dat ze weg komt, hij rekt tijd, ze voelt het.
‘Nee, het gaat niet om eten, het is mijn lichaamstemperatuur in situaties als deze. Daar reageert mijn huid op.’
Wat kletst hij nou? Ze verdiept haar stem. ‘Wilt u wat drinken?’
‘Het lijkt alsof u dat bekend voorkomt, u komt op mij zeer menselijk over.’
In hemelsnaam, laat hij zich op zijn eten concentreren.
‘Pardon!’ Daar heb je het al. Andere ogen op andere stoelen beginnen in haar rug te zeuren.
‘Ik zie herkenning in uw blik, u herkent mijn allergie.’
Wat bazelt hij nou, natuurlijk herkent ze zijn allergie. Hij is de eerste niet.
‘Sorry, ik heb mijn bril niet op.’ Er flappen lukraak woorden uit haar mond, nu heeft hij haar toch tuk. Ze heeft haar bril nooit op.
‘Het geeft niet hoor. Mij gaat het om reinheid, iets dat meer mensen aan zou spreken als ze zich erin verdiepen. Ik kan niet zonder. Het is natuurlijk psychisch, maar ik ben principieel. Vooral bij plastic verpakkingen gaat het mis, juist omdat plastic de schijn van zuiverheid ophoudt. Ik ben blij om aan de blik in uw ogen te zien dat u dit begrijpt, ik heb een zielsverwant ontmoet. Waar heeft u last van?’
‘Ik kan niet tegen vrijheid.’
Nog nooit heeft ze dit aan iemand verteld. Ze weet nu al dat ze het nooit meer tegen iemand zal zeggen. Toch lijkt het even alsof ze van iets heeft gewonnen. Ze zou haar schoenen opnieuw uit willen doen, omdat ze nu, alleen op dit moment, een heel sterke neiging voelt. De Arabier en zij, ze zijn engelen zonder vleugels. Ze stappen uit de tijd. Zij en een Arabier met prachtige blauwe ogen. Maar daarna, als hij zijn reis naar Mekka vervolgt, zal alles weer hetzelfde zijn. Hetzelfde als voorheen.
‘Mineraalwater alstublieft. Wilt u het misschien voor me inschenken? Vrijheid is de wond van deze tijd. Daar heeft u een punt. U trekt een dappere conclusie. Al weet ik natuurlijk niet of u op mentale of fysieke vrijheid doelt. Mentale en fysieke vrijheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar dat is mijn mening. Ik ben Abdel. Vrienden noemen me altijd Abdel de Arabier. Dat zie ik als een compliment. Het Arabische rijk is groot. Ik vind het een eer om niet bij een land, maar bij een rijk te horen.’
Ze kijkt hem langer aan dan toegestaan. Dan schenkt ze het water in en loopt verder.
Zou ze zijn dienares kunnen zijn? Het lijkt haar een genot om zijn voeten te kussen.
‘Heeft u voldoende water, eh, meneer Abdel?’ Ze hapert, ze is zonder het te merken weer voor zijn neus terechtgekomen. Daar stuit ze op een onalledaags tafereel. Hij heeft het plastic besteksetje in tweeën gebroken en zit met zijn vingers de vliegtuigmaaltijd te verorberen, met opgestroopte mouwen, zijn handen ogen naakt.
Is dat reinheid? Ze besluit om af te wachten.
‘Mijn moeder zou mijn tafelmanieren afkeuren, maar wat zou dat, ze is er niet. Water heb ik nooit voldoende, mevrouw. Dat weet zelfs mijn moeder. Dank u wel. Ik zit hier voor haar, maar wat moet ik voor haar uit Mekka meenemen? Ik vrees dat ik haar verwachtingen niet kan waarmaken.’
Aaltje haalt gelaten haar schouders op. Zij heeft geen contact meer met haar moeder en de gedachte aan een moeder werkt verdovend.
‘U hoeft daar geen antwoord op te geven, u hebt mijn moeder immers nooit ontmoet.’
‘Inderdaad.’ Aaltje weet helemaal niet zo zeker of ze de moeder van de Arabier met blauwe ogen nooit heeft ontmoet. De Arabier die Abdel heet lijkt zich bij haar op zijn gemak te voelen, maar ook dat weet ze niet zeker. Hij is een man, dan weet je het nooit.
Hij ratelt verder. ‘Er zijn situaties dat ik haar wil vermoorden. Een bloemetjesdekbed strak om haar nek en ze stikt. Zodat ik mij daarna minder als een marionet beweeg. Zodra die gedachte opspeelt, hoor ik de stemmen van alle ooms en tantes in mijn hoofd. Ik ben een samengestelde van al die stemmen, meer niet. Het probleem van vrijheid is, dat het de stemmen loslaat in de lucht. Je praat enkel met je eigen stem. Ik moet toegeven, ik put steun uit die stemmen.
‘Ik begrijp wat u bedoelt.’ Haar woord is eruit, hun verbond is bezegeld. Nu moet ze weg. Ze weet dat ze te ver is gegaan en ziet dat collega Aaron haar kant op komt. Aaltje knikt naar de Arabier, hij knikt terug.
*
Hij vraagt zich af of zijn zucht er eentje van opgekropte vermoeidheid, of juist van opluchting is. Misschien moet hij even de benen strekken, volgens het vluchtschema duurt het nog zeven minuten. Geen van de ooms heeft gemerkt dat hij met haar sprak. Natuurlijk niet, ze verstaan alleen zichzelf.
Abdel zou haar wel willen beminnen, als een dienaar, achterin bij de maaltijdkasten.
Hij kan haar vrijheid nog verder afpakken. Hij kan de wereldzeeën met haar doorboren in die paar minuten. Dan trekken ze de nooduitgang open en buitelen. Hij stelt zich voor als een eeuwige fractie van alle ooms en tantes en prevelt: ‘ik zal voor altijd toenemen’.
Aaltje wordt bevangen door een soort blijdschap. Alsof na de woorden over vrijheid haar uniform beter past. Nog een paar minuten en dan is de vlucht voorbij, het tapijt deint onder haar pumps. Ze zal linea recta naar het hotel gaan. Ze zal hem niet meer zien. De blauwe ogen staren naar iets dat op zijn schoot ligt. Zijn gedrag valt haar mee, eigenlijk valt alles haar mee, vandaag.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.