papieren helden

FB

Gemene Dames

De bomen op de heuvel verliezen hun bladeren. Gemene Dame 1 veegt ze bij elkaar met een bezem die is gemaakt van een dikke, kromme stok en een stel bij elkaar gebonden twijgen aan het uiteinde. Het is vroeg. Er hangt nog mist boven het wegdek. Deze weg leidt naar Chieri en Pino – dorpen boven aan de heuvel. Gemene Dame 1 en ik wonen halverwege. Als de mist wegtrekt zien we besneeuwde bergtoppen en de stad verderop.

Er staan een paar huizen aan weerszijden van de weg. Het aantal halverwege-bewoners ligt tussen de 20 en de 25. Het aantal ezels is 7. Het aantal kippen is sinds een paar dagen 12 (daarvoor 14). Het aantal winkels is 1. Nadat ze de weg heeft schoongeveegd, loopt Gemene Dame 1 terug haar winkel in, waar Gemene Dame 2 de groenten en het fruit uitstalt: een kaarsrechte rij kaki’s, een kaarsrechte rij sinaasappels, een kaarsrechte rij appels, geflankeerd door artisjokken. Gemene Dame 2 heeft een sterk gevoel voor symmetrie.

Eerst dacht ik dat de Gemene Dames zussen waren. De traagheid waarmee ze bewegen en de manier waarop ze praten – expressief, met grote gebaren – lijken op elkaar. Maar hun uiterlijk is totaal verschillend. De handen van Gemene Dame 1 lijken op de twijgen van haar bezemsteel, haar rug lijkt op de stok. Ze beweegt haar hoofd, verzonken tussen haar bottige schouders, zoals veel oudere mensen met een gehoorprobleem doen: voorzichtig, enigszins wantrouwig, zelfs als er niemand in de buurt is. Wie weet wie er plotseling achter je staat. Haar rimpels vormen een fijn spinnenweb over haar gezicht. Haar haar is wit en rommelig. Het ligt lukraak op haar hoofd, als een vogeltje dat ieder moment weg kan vliegen.

Mijn moeder zei altijd dat rimpels de richting volgen van de gezichtsuitdrukking die een persoon het meest heeft gehad tijdens zijn leven. Een vriendelijk persoon krijgt lachrimpels in de ooghoeken, een piekeraar bittere lijnen rond de mond. Er is de eeuwige frons, en de ‘Attentie!’-rimpels – drie lijnen in het voorhoofd – die het meest voorkomen bij leraren en politici, die hun wenkbrauwen voortdurend optrekken wanneer ze een groep toespreken. Als deze rimpeltheorie waarheid is, dan heeft Gemene Dame 1 een droevig leven gehad. Het spinnenweb op haar gezicht is naar binnen gericht, alsof het wil zeggen: Kan iemand mij hier alstublieft weghalen? Naar een betere plek. Als zoiets überhaupt mogelijk is. Haar lippen vormen een treurige boog, als een maan die ondersteboven hangt. Haar ogen zijn geel en waterig. Haar tanden bewegen als ze praat.

Gemene Dame 2 lijkt langer dan Gemene Dame 1. Niet omdat ze daadwerkelijk langer is, maar omdat ze kaarsrecht staat, haar handen op haar heupen of samengevouwen over haar borst. Haar haar is keurig gekamd, gekruld en geföhnd. Het is grijs met een blauwachtige glans. Ze draagt oorbellen in dezelfde kleur als haar zelfgebreide truien – doorgaans pasteltinten. Ze draagt gebloemde schorten. De schorten zijn zorgvuldig gestreken: een vouw loopt over het midden, en langs de zijkanten. Haar rimpels zijn stevige lijnen die zeggen: Als er problemen zijn, dan los ik het wel op, want anders doet niemand het.

Zes weken geleden verhuisde ik naar halverwege-de-heuvel. De eigenaar van het huis, mevrouw Greco, gaf me een rondleiding, voordat ze terug zou keren naar Toscane: ‘Dit is de wasmachine. Weet je hoe je die moet gebruiken?’ ‘Dit is de vaatwasser. Weet je hoe je die moet gebruiken?’ ‘Dit is de stofzuiger. Weet je hoe je die moet gebruiken?’ ‘Heb je weleens eerder een gasfornuis gebruikt?’ ‘Dit is een waterkoker. Dit is de aan-knop van de waterkoker. Als je de stekker niet in het stopcontact steekt, doet hij het niet.’ ‘Dit is de kamer van je huisgenoot. Hij is vandaag aan het werk. Het is een hele leuke jongen en hij is vrijgezel. Als je iets niet begrijpt, dan kun je het gewoon aan hem vragen en hij doet alles voor je.’ ‘Nu ga ik lunch voor je maken.’ ‘Je moet meer eten. Je bent te mager.’

En ze vertelde me ook: ‘Als je eten wilt kopen, ga dan naar de vallei. Er is een markt op zaterdag. De markt is goedkoop.’

‘Maar er is hier ook een winkel, zag ik.’

‘Ja, maar die winkel is niet goedkoop. En daarnaast zijn de dames die de eigenaar zijn nogal ... hoe zal ik het zeggen ... gemeen.’

‘O. Oké.’

‘Het zijn natuurlijk heel erg lieve dames, maar ze zijn ook gemeen.’

Heb ik het Italiaans goed begrepen? Hoe kan iemand lief – carina - en gemeen – cattiva – tegelijkertijd zijn?

Mevrouw Greco maakte pasta, en toen ik mijn bord leeg had gaf ze me een tweede portie, en daarna nog een derde. In de pasta zaten tomaten uit de tuin, basilicum uit de tuin, courgettes en aubergines uit de tuin. Ook de buren hebben een tuin met alle groenten uit deze regio, en een geit, kippen die eieren leggen met dikke, donkergele dooiers, een citroenboom en een kakiboom. De buren aan de overkant van de straat hebben ook een tuin met groenten, en ezels, een appelboom en een perenboom. De halverwege-bewoners gaan vaak het bos in en komen dan terug met manden vol hazelnoten, walnoten, kastanjes en paddenstoelen. Iets hoger op de heuvel is een boer die zijn melk, boter en kaas ruilt voor groenten. Zo nu en dan wordt er een kip geslacht.

Maar wat gebeurt er met de groente-en-fruit-installatie van de twee Gemene Dames? Iedere ochtend bouwt Gemene Dame 2 een nieuwe installatie (iedere ochtend een nieuw wonder van symmetrie). De groenten en fruit in de winkel zien er altijd vers uit. Soms breiden ze de installatie uit met decoraties van papier-maché. De decoraties veranderen naar gelang het seizoen en de bijbehorende feestdagen. Begin november was er een figuur die me in de eerste instantie deed denken aan een opgeblazen duif, maar toen ik beter keek realiseerde ik me dat het bijna Sint-Maarten was – en dat wat ik voor droevig hangende vleugels had aangezien in feite een bedelaar en een mantel waren. Met reumatische handen is het natuurlijk lastig om die voorstelling accuraat weer te geven.

De Gemene Dames zijn de enige bewoners van de Halverwege Heuvel zonder eigen groentetuin. Hun groenten en fruit worden iedere morgen aangeleverd in een klein wit busje. Het busje stopt pal voor de winkel. De bestuurder toetert. Ik heb Gemene Dame 1 naar buiten zien komen zodra het arriveert. De bestuurder helpt haar niet. Hij zet de kisten op de stoep en rijdt weg, en Gemene Dame 1 draagt ze helemaal alleen naar binnen. Het lijkt alsof de stok van haar ruggengraat ieder ogenblik kan knakken.

Als de zon te fel schijnt beschermen de Gemene Dames hun groenten-en-fruit-installatie met dun wit papier. Het witte papier is in een symmetrisch patroon geknipt. Gezien hun taakverdeling ga ik ervan uit dat Gemene Dame 2 hiervoor verantwoordelijk is. Het patroon is iedere keer anders, als sneeuwkristallen.

Behalve de twee Gemene Dames heb ik nog nooit iemand in de winkel gezien. Ik vraag het aan de buurman, die me iedere ochtend verse eieren geeft:

‘Koopt u uw pasta in de halverwege-winkel?’

‘Nee.’

‘Of uw rijst?’

‘Nee.’

Normaal praat de Eier-Buurman veel. Nu draait hij zich om en loopt vlug naar binnen.

Ik vraag de Ezel-Buurman: ‘Denkt u dat de halverwege-winkel ook op zondagen geopend is?’

‘Welke winkel?’

‘Die met de twee dames.’

‘Wat kan mij dat schelen...’

Hij bestudeert de lucht.

‘Er komt misschien wel regen aan.’

Mijn leuke huisgenoot, aan wie ik alles mag vragen, heeft de hele dag tekenfilms gekeken, en gisteren ook. ’s Avonds gaat hij zuchtend naar zijn werk in een bar in de stad in de vallei. Hij is pas sinds kort vrijgezel. Ik breng hem koffie, zwart, er is geen melk meer. We kijken samen naar een tekenfilm, naast elkaar op de bank. Van opzij kijk ik hem aan.

‘Wat is er toch aan de hand met die twee dames?’ vraag ik.

‘Welke dames?’

‘Van de winkel.’

‘Welke winkel?’

‘De halverwege-winkel!’

Hij is afgeleid. Hij kijkt op zijn telefoon. Het is bijna tijd voor hem om te gaan.

‘Zal ik melk meenemen?’ vraagt hij, zijn motorhelm onder zijn arm.

‘Nee hoor, dat doe ik wel.’

‘Okee. Tot morgen dan.’

Wanneer ik de deur open, rinkelt er een bel. Gemene Dame 1 gaat rustig door met het afstoffen van de planken, alsof ze de bel niet heeft gehoord. Gemene Dame 2 observeert me van boven tot onder en terug, niet geheel onvriendelijk. Ze loopt naar Gemene Dame 1 en zegt iets wat ik niet begrijp – niet zomaar Piëmontees, maar Piemontone. Gemene Dame 1 begrijpt het ook niet. Gemene Dame 2 herhaalt het. Gemene Dame 1 begrijpt het nog steeds niet. Gemene Dame 2 herhaalt. Gemene Dame 1 begrijpt het niet. Uiteindelijk pakt Gemene Dame 2 haar simpelweg bij de schouder, draait haar om en wijst. Kijk daar. Een klant.

Achter de symmetrische installatie staan dozen met polenta, rijst, pudding, zeep, blikken groenten, blikken tonijn, gedroogde pasta, zakken gedroogd fruit en snoep, koffie, thee, crackers en koekjes. De afbeelding van een vanillepudding op een van de dozen was waarschijnlijk ooit geel, maar is door de langdurige blootstelling aan zonlicht verbleekt tot lichtblauw. Dat geldt voor de meeste verpakkingen in de winkel, en het brengt me tot de conclusie dat er waarschijnlijk al jaren niets is verkocht.

‘Ik wil graag een pak melk, alstublieft,’ zeg ik.

‘Wat?’

‘Een pak melk.’

‘Wat?’

Ik maak een serie handgebaren die zouden moeten betekenen: koe + glas + drinken.

‘Ooo .... melk!’ roepen de Gemene Dames uit.

‘Ja!’

‘Melk. Melk. Je vroeg om melk?’

‘Ze vroeg om melk.’

‘Ja.’

‘Maar we verkopen geen melk.’

‘O.’

Ze zien er teleurgesteld uit.

‘Dat is geen probleem,’ zeg ik.

‘Wat?’

‘Ze zegt dat het geen probleem is.’

‘Ja, maar we verkopen toch ook andere dingen! We hebben tomaten...’

‘Ze wil helemaal geen tomaten. Ze wil melk.’

‘Ja, maar we verkopen geen melk!’

Ik kijk om me heen.

‘Ik wil wel wat andere dingen,’ zeg ik.

Het is lang geleden dat ik vanillepudding heb gegeten.

De Gemene Dames hebben een doel: mij zoveel mogelijk dingen verkopen. Ze horen elkaar niet zo goed (of ze doen alsof) en wanneer ik het eindelijk voor elkaar gekregen om ‘nee’ te zeggen tegen een aanbieding van Gemene Dame 1, doet Gemene Dame 2 precies dezelfde aanbieding. Ik eindig met twee volgepropte tassen met dingen die ik niet echt nodig heb. Het is ze haast gelukt om me ook het winkelpand te verkopen, hun ziel, en hun kleinkinderen. Gemene Dame 1 heeft vier kleinkinderen. Twee van hen wonen in Denemarken. Haar zoon is verliefd geworden op een Deense vrouw, Bòja Fàuss*.

‘Het is een heel leuk meisje, net zoals jij,’ zegt Gemene Dame 1. ‘Maar Denemarken is veel te ver weg, dus ik zie ze maar een keer per jaar, want ik kan me die reis niet veroorloven en mijn zoon weigert eraan mee te betalen. En de kleinkinderen spreken niet eens Italiaans!’

Ze ziet er zo verdrietig uit, alsof ze ieder ogenblik in elkaar kan storten. Ik probeer haar iets op te vrolijken: ‘Misschien wil ik ook wel een paar tomaten...’ Nu past er echt niets meer in mijn tas.

Gemene Dame 2 vraagt: ‘Mist jouw moeder je?’

‘Verschrikkelijk.’

Ze wijst op mijn sjaal.

‘Heeft je moeder die gebreid?’

‘Nee. Mijn moeder breit niet. Vroeger wel, maar nu niet meer.’

‘O. Ik brei wel. Heel veel zelfs’

‘Mijn zus breit,’ zeg ik. ‘Ze breit sokken.’

‘Sokken zijn moeilijk.’

‘O ja. Heel moeilijk.’

‘Geeft ze ze cadeau aan andere mensen? Aan je ouders bijvoorbeeld, voor kerst?’

‘Ja.’

Ik bedoel, het had gekund. Ik vertel ze over een groep oudere dames in mijn dorp in Nederland, die samen truien breien en van de opbrengst van de truien gaan ze met z’n allen op vakantie. Gemene Dame 2 luistert aandachtig, haar armen over haar borst gevouwen.

‘Goed idee,’ zegt ze.

‘Ja.’

‘Jij moet dat voor ons regelen.’

‘Eh...’

‘Wil je een snoepje?’

Ze geeft me een citroensnoepje dat sinds de jaren vijftig in deze winkel heeft gelegen. De smaak doet me denken aan eau de cologne.

Een paar dagen later kom ik de Gemene Dames weer tegen. Gemene Dame 1 veegt de bladeren op het wegdek bijeen. Zodra ik langsloop, komt Gemene Dame 2 naar buiten. Ze staat in de deuropening, rechtop, en bestudeert me van top tot teen en weer terug.

‘We hebben pakken melk voor je besteld,’ zegt ze. ‘Dus morgen kom je langs om die te kopen.’

Gemene Dame 1 knikt instemmend, haar hoofd wiegend op haar dunne nek.

‘O,’ zeg ik.

‘Ja. En vergeet ook niet om een breigroepje voor ons te organiseren.’

‘O.’

Gemene Dame 1 houdt haar bezem voor een moment stil.

‘Vergeet dat alsjeblieft niet,’ zegt ze, alsof ze een hartaanval zal krijgen als dat breigroepje er niet komt.

Ik stap in de bus. Ze zwaaien naar me. Van nu af aan moet ik een tactiek verzinnen om ongezien de winkel te passeren.

* Piëmontese vloek. Het betekent valse beul. Bòja betekent beul. Fàuss betekent vals. Wordt gebruikt om blasfemie te vermijden. Het is beter om een beul te vervloeken, dan God of de autoriteiten. Niemand houdt van een beul, dus met bòja fàuss beledig je ook niemand.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,