papieren helden

FB

Alle tijd

1.

‘Een oldtimer?’ Ik neem een hap van mijn oliebol.

Mijn moeder slaat een folder open en schuift hem over tafel voordat ze zelf ook een hap neemt. Hier wordt niet met volle mond gepraat.

In de brochure staan sfeervolle foto’s van een ouderwetse auto in zilver en zwart met details van glimmend chroom. Tien jaar geleden kwam mijn vader plotseling met een oldtimer thuis, een groene met net zoveel chroom als op deze foto’s. Het bleek een droom waar hij al jaren voor spaarde. Ik had auto’s altijd alleen gezien als vervoermiddelen, waarbij functionaliteit boven uiterlijk ging, maar toen ik mijn vaders aankoop destijds zag, begreep ik het meteen. Hij had ook niet veel met auto’s, maar wel met oud en goed onderhouden. Dat hadden we gemeen. Sindsdien had ik bij elk bezoek aan mijn ouders gezorgd dat ik iets te doen had in de schuur – de aardappels ophalen, een geleende hamer terugbrengen, een bal pakken voor de kinderen, of een harkje om wat onkruid te wieden – en dan liep ik altijd even een rondje om de auto.

Vandaag heb ik niets in de schuur te zoeken, want die staat sinds een paar weken leeg. De mededeling dat ze een oldtimer hebben uitgezocht hangt nog onbegrepen boven de tafel. Vermoedelijk ligt het antwoord voor mij, maar ik durf de glossy pagina’s niet aan te raken met mijn vette handen. Net op tijd zie ik de bloemstukken.

‘Ik wist niet dat er van zulke auto’s ook oldtimers waren.’ Zo onopvallend mogelijk veeg ik een hand langs mijn broek voor ik een bladzijde omsla. ‘Vroeger gingen de mensen natuurlijk ook dood.’

Mijn vader schuift zijn bordje naar mij. Het hapert met zijn bewegingen mee en er stuiven wolkjes poedersuiker op de tafel. Zijn maag verdraagt zulk vet voedsel niet, maar het zou raar zijn om alleen voor mijn moeder een oliebol mee te nemen. Alsof hij er al niet meer is.

‘Ik heb ook broodjes uitgezocht.’ Mijn vader houdt een soort menukaart omhoog met bibberige cirkels erop. Ik hoef eigenlijk niet meer, maar neem toch een hap van zijn oliebol. ‘Ik heb er zelf niets meer aan, maar ik wil dat jullie fatsoenlijk te eten krijgen. Koffie met cake vind ik zo treurig. Oliebollen waren leuk geweest, maar daarvoor is het over een week of drie wel wat te laat.’

‘Drie weken? Maar u bent nog niet dood!’ zeg ik met volle mond.

‘Daar wilden we het dus met je over hebben,’ zegt mijn moeder.


2.

Ik stop mijn kind in en ga op het smalle bed zitten. Ik pas er maar net naast, want hij is eigenlijk al te groot voor het juniorbed. We hebben al twee maanden een groter exemplaar in huis, maar ik zie op tegen het gehannes met schroeven en planken, het opnieuw inrichten van zijn kamertje, misschien nog een muur schilderen. Ik woel door zijn haren.

‘Vond je het een fijne dag?’

Zijn ogen glimmen. Ik kan bijna zien hoe hij achter dat blauw de hoogtepunten van zijn verjaardag nog eens beleeft. De cadeautjes in het grote bed, de zelfgemaakte traktatie voor de klas, de taart versierd met legopoppetjes van chocola. Als zijn mondhoeken naar boven krullen, weet ik dat hij bij mijn moeder is en bij de graafmachine van lego waar hij niet op had durven hopen.

‘Het was bijna mijn beste verjaardag ooit,’ zegt hij met een zucht. ‘Jammer dat oma maar zo kort kon blijven.’

‘Dat was jammer, hè? Maar ze kon opa niet te lang alleen laten. Je weet toch dat hij echt heel erg ziek is?’

‘Ja, tuurlijk. En als je heel erg ziek bent, kun je niet zomaar naar mijn verjaardag komen. Met jouw verjaardag was opa nog niet ziek, hè?’

‘Hij was wel ziek, maar nog niet zo erg.’

‘Toen was het ook maar oktober. En met de verjaardag van papa? In juli.’

‘Toen waren opa en oma een weekendje weg.’

Hij noemt achteruit door het jaar alle verjaardagen van familieleden op tot hij weer bij zijn eigen verjaardag is. Dan fronst hij. ‘Hoe oud is opa eigenlijk?’

‘Opa is tweeënzestig.’

‘Denk jij dat opa nog drieënzestig wordt?’

Ik denk aan het kruisje in mijn agenda en slik. ‘Nee lieverd, dat denk ik niet.’


3.

Ik heb mijn auto achter het huis geparkeerd en kijk even om me heen voordat ik uitstap. Omdat mijn vader ook zijn dagelijkse auto heeft verkocht, is er voldoende ruimte om te keren als ik vanmiddag weer vertrek. Ik hoef de krappe bocht langs de serre niet achteruit te nemen, terwijl hij mijn manoeuvres volgt vanachter het glas. Hij zal me niet nakijken als ik wegrijd.

De extra ruimte maakt het huis van buiten nu al anders, maar binnen is alles nog stuitend gewoon. Mijn moeder reddert met een doekje bij het aanrecht. Mijn vader zit aan de keukentafel, gebogen over de dagelijkse cryptopuzzel in de krant, alsof het een gewone dag is. Als je niet veel meer kunt, is het afkrijgen van een krantenpuzzel voldoende doel voor één dag.

Ik doe mijn best op een aanraking die stevig genoeg is voor vandaag en licht genoeg om mijn vader geen pijn te doen. Hij buigt zijn grimas net te laat om naar een vragende blik.

‘Elf horizontaal,’ zegt hij. ‘Steeds zonder haast de kluts kwijt zijn. Het is een zin, denk ik, een uitdrukking misschien. Vier, vier, drie, twee, zes, zes.’

‘De kluts kwijt.’ Ik weet niet waar ik die kluts zo gauw zou moeten vinden of waarom hij nog van belang zou zijn. Vandaag staat al een paar weken in mijn agenda gemarkeerd met een klein kruisje.

Mijn vader richt zich weer op de krant. Ik kijk mijn moeder vragend aan.

‘Ach, we hebben al zoveel gepraat,’ zegt ze. ‘Alles is wel gezegd.’ Ze geeft me vier koffiekopjes en gaat me voor naar de eetkamer. Zelf draagt ze de kan en een schaal met moorkoppen, mijn vaders lievelingsgebak.

Terwijl ik de kopjes vul en er een moorkop naast zet, haalt zij mijn vader uit de keuken. Het gaat zo moeizaam en traag dat ik me afvraag waarom we daar niet konden zitten. Ze zijn er bijna als de stilte doorbroken wordt door knerpend grind. Een onbekende auto rijdt tot naast het huis, aarzelt en raast met veel geronk weer achteruit, om bij de voordeur tot stilstand te komen. Net voordat de vraag mijn mond uit is, pers ik mijn lippen op elkaar. Natuurlijk, dat vierde kopje.

Hij slaat de koffie af, want er zijn voorbereidingen te treffen in de achterkamer. Wij draaien in stilte met onze kopjes, kijken van de klok naar de opgeblazen soezen en weer terug. Ik eet heel langzaam van mijn moorkop, maar proef er nauwelijks iets van. Mijn vader prikt de zijne in stukjes, eet met moeite een paar kleine happen.

Mijn moeder helpt mijn vader opstaan. Haar handen blijven even in het luchtledige hangen als ze hem aan de arts heeft overgedragen. Met een zucht zakt ze op de stoel waar hij net zat en begint zonder op te kijken aan zijn verminkte moorkop.

Achter haar schuifelt mijn vader aan de arm van de dokter naar het bed in de achterkamer.

Ze lopen langzaam, alsof ze alle tijd van de wereld hebben.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

,