het is de zomer van negentienvierennegentig
met mijn vriendje zit ik
in een pizzeria in Warschau
zo eentje naast het winkelcentrum
waar je bij elkaar aan tafel schuift
we zetten ons naast een gezin
waarvan de man boze woorden toesist
die ik niet kan verstaan
we worden genegeerd in winkels
bespuugd in de bus
opgejaagd door een neonazibijeenkomst
besluiten we vervroegd terug te keren
in onze oude stationcar
en ik zweer bij mezelf
om nooit meer naar Oost-Europa terug te keren
maar in uw woorden
niets gebeurt tweemaal
en niets zal tweemaal gebeuren
niet een dag keert ooit terug
twee nachten zijn nooit identiek
als ik daar op een bankje op straat
uw verzameld werk
open op mijn knieën had gehad
dan had ik het geruststellend
grammaticaal kunnen ontleden
we, onderwerp
bespuugd, werkwoord
bus, plaatsbepaling
straten, onderwerp
neonazi’s, lijdend voorwerp
angst, zelfstandig naamwoord
had ik rustig een andere wereld kunnen bedenken
een tweede versie geschreven
teruggelopen naar mijn kindertijd
waar ik, acht jaar oud
zag hoe in een schrift
mijn haar lang en recht werd
mijn huid roomwit
tussen de lijnen ontstond een huis
groot en netjes
een moeder mooier dan een koningin
een vader rijker dan Mercedes-Benz
en vrienden die elke dag wilden spelen
met mij en mijn tweelingzus
die uit mij was gegroeid tegen de eenzaamheid
we konden alle pasjes van Michael Jackson
en hadden namen zoet als snoepjes
ik trok dat schrift aan als een jas
als mijn moeder me voor een boodschap
naar de DekaMarkt stuurde
waar de jongens lachten als ik langsliep
ik niet hoorde wat ze zeiden
het geluid van papier was luider
ik volg uw voorbeeld
zoek in mijn herinnering
zoals u uw vader en moeder weer vond
en ze aan tafel zette
ik heb de tafel in de pizzeria van gezellig hout gedacht
de stoelen met armleuningen geschreven
de ogen van de man zacht
de ruimte genoeg
om hem mij te leren kennen
want wie mij kent, kan mij niet haten
twintig jaar later
sta ik weer in Polen, Wrocław
tijdens de Kristallnachtherdenking
waar we langs de van ijs gemaakte sculpturen
voor de verschillende synagogen lopen
en ik wacht op boze blikken
sissende onverstaanbare woorden
ik maak me klein in winkels
waar ik gewoon word geholpen
de allesoverheersende geur van staal
heeft plaatsgemaakt
voor de geur van frituur en gebak
de druilerige laag grijs
over de statige gebouwen heeft plaatsgemaakt voor een chique glans
omdat de mensen gewoon de mensen
af en toe lachen, zoals mensen doen
of moe kijken omdat ze de hele dag hebben gewerkt
en het meisje in het winkelcentrum precies weet
welke kleur lippenstift me goed staat
Mevrouw Wisława Szymborska, u bent de mooiste papieren God die ik ken. U schept de wereld machtig en werkelijk. U leert dat er zwart-op-wit andere wetten heersen, dat je daar de waarheid kan lenen, buigen, uitgummen, verdubbelen, herschrijven, kan scheppen. Het vlees en bloed de pagina af kan laten lopen, de straten in, de huizen in, de harten in.
Ik kan het spuug terugschrijven, over de pagina’s wrijven waar het rustig opdroogt. We kunnen het woord ontleden, terugbrengen tot letters, een mooie plek geven, het niet alleen het onderwerp van het gedicht maken, het lijdend voorwerp, maar ook de titel maken.
En als ze me vragen hoe het was in Polen, dan zeg ik:
Daar leeft een dichter, tussen de pagina’s van de straten. Ze beziet en bedenkt de wereld, ze voorziet haar van een warme jas, als deze te koud is.
Ze schept deze naar haar onsterfelijke hand. Ze stelt gerust.
Of soms zeg ik: Het is daar lang niet zo koud als je denkt.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.