DE NIEUWE WET
Sinds afgelopen zondag is er een nieuwe wet in werking getreden. De woorden ‘leven’ en ‘tomatensaus’ zijn vanaf heden verboden terrein. Ik hoorde het op de straatradio waar elk weekend de belangrijkste man in pak van het land een toespraak houdt. Iedereen die nu betrapt wordt op het gebruik van deze woorden krijgt een boete en een afzijdige plaats in de maatschappij.
Ik fiets door de stad en kijk om me heen. Er is niet zoveel anders. Mensen fietsen net als ik, ze lopen, ze doen boodschappen en ze kijken op hun telefoon. Wanneer ze praten lijkt het er niet op dat ze heel erg hun best moeten doen om bepaalde woorden te vermijden. Maar ze zeggen wel wat minder. Misschien is dat makkelijker. Als je minder zegt is er ook minder kans dat je eens een woord ontglipt dat er niet mag zijn. Ook hoor ik het woord ‘overleven’ wat vaker. Dat is natuurlijk een manier om het over ‘leven’ te hebben zonder dat je ‘leven’ zegt. Wanneer een woord niet meer gebruikt kan worden, begint het zijn betekenis te verliezen en vergeten mensen dat het er is. En wanneer mensen ‘leven’ beginnen te verwarren met ‘overleven’ hebben ze ineens een stuk minder eisen en verlangens.
Langzaam zie je de mensen kleiner en rechthoekiger worden. Hun gezichten krijgen grijzere tinten en op hun neuzen begint de huid te hangen omdat ze niet meer vervellen zoals we altijd gewend waren.
Ik ontdek dat er ook mensen zijn die een wat meer rebelse weg kiezen. Zij plaatsen zich op pleinen tussen woonflats in en roepen met de handen aan hun mond “LEVENLEVENLEVENLEVENLEVEN!”, maar het enige resultaat is het dichtslaan van een deur ergens daar boven en een vrouw met permanent die moppert over die gekken tegenwoordig.
Ik zit op mijn hurken in een steeg en luister naar een paar lange mannen met vastberaden gezichten die nog wel bereid zijn voor een grap hun rimpels uit de plooi te halen. Deze mensen vervellen waarschijnlijk nog wel eens. We bedenken manieren om de nieuwe wet een beentje te lichten. Niemand verbiedt om de woorden in een andere taal te zetten, en dus ontstaat er een creatieve mengelmoes van Engels, Duits en Russisch. Vooral dat Russisch werkt goed want niemand heeft zin zich in het Russisch te verdiepen en dus komen de handhavers er pas heel laat achter waar die lange mannen het over hebben.
En weet je wat, aangezien dit waarschijnlijk niet de enige woorden zullen zijn die ooit verboden worden, bedenken we meteen een eigen taal. Een taal die alleen insiders snappen, de mensen die het graag over ‘leven’ hebben, en ook over ‘dood’ en ‘verdriet’ en ‘houden van’ en ‘schijt hebben aan’ en ‘zoek het maar uit wij vinden onze eigen weg’.
DE THUISKOMST
Ik zit in mijn kamertje van twee bij twee meter twee, op de stoel die tevens heel efficiënt dokters-, tandarts- en massagebank is, met dat zachte piepende aan de oppervlakte en harde daaronder onder je billen, en flinterpapiertjes eroverheen om alles hygiënisch te houden. De muur is vanaf de helft naar boven toe in een zachtzoetig groen geschilderd, en de spullen zijn van wit plastic. Ik eet van een bordje wat gekleurde smaakloze vermicelli zonder tomatensaus. Ik weet niet wat daarmee gebeurd is, maar we krijgen dat rode dikke vloeibare spul nooit meer te zien op onze wit geribbelde bordjes. Het licht in de kamer is lichtblauw en de temperatuur is altijd aangenaam. Er passen net twee personen in en de tweede persoon is mijn vader.
Hij loopt me na wanneer ik de gang op ga. De rechterwand van de gang mochten we als bewoners zelf schilderen. Dat werd toen een keer aangekondigd met de allerlieflijkste lach van de vrouwelijke burgemeester, omdat ze dacht dat ze ons een cadeautje gaf waar we echt heel blij mee zouden zijn. Dat we eindelijk eens al onze creativiteit mochten uitleven op een muur. Alleen was de enig overgebleven creativiteit die wij nog bezaten een laffig soort ‘gewoon maar iets anders dan wat de regering zou doen’, afgescheiden van schoonheid en plezier. Het is een hard en diep roze geworden met geplakte gekleurde vermicellies vanaf de helft naar boven toe. De vloer is een donkergrijze vloerbedekking, de liftdeuren en raamkozijnen zijn zwart en dof glimmend.
Er hangt een breed scherm boven de lift en er speelt een zanikend muziekje dat te blij is om te kunnen resoneren met wie dan ook en te kleurloos om blij van te kunnen worden.
Ik loop naar een vrouw die aan een tafeltje zit. Ik maak weleens een praatje met haar. Mijn vader loopt me na, maar hij zegt wel dat hij eigenlijk nooit met die vrouw praat want zij is van Vorum en ze is een beetje dik en smakeloos. En ze heeft stomme meningen (omdat ze van Vorum is). Maar dat mij maakt niet uit. We zijn allemaal dezelfde kleingemaakte kleurloze mensen. De een is niet per se vriendelijker of frisser dan de ander. We praten allemaal zachtjes en vlak. Veel mensen zijn een beetje dik en smakeloos. En we hebben allemaal stomme meningen. Of je mening is de mening van de regering en van het beeldscherm boven de lift, of je mening is het tegenovergestelde daarvan. Er zou niet veel te communiceren overblijven wanneer ik alleen met mensen zou omgaan die dezelfde meningen hebben als ik. Ja, dat begrijpt mijn vader op zich ook wel.
Ik ga bij de vrouw van Vorum zitten en we praten wat en drinken een slappe koffie uit een wit plastic bekertje. Het muziekje gaat onvermoeibaar door en de mensen schuiven in een overlevende stilte langs.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.