Lees hier We gaan uit van het beste (3).
19
We gaan naar de kapper. ‘Why do I always have to rush?’ zegt de man terwijl hij zijn schoenen aantrekt op het bankje bij de voordeur. Het bankje is gemaakt van een biels op het spoor. Er hebben duizenden treinen overheen gedenderd en wind en regen hadden jarenlang vrij spel. Nu ligt de biels in twee stalen houders en zit er steeds een man op die mompelt over de tijd.
Er zit kleur in mijn haar. Ik heb meteen een beetje spijt. Eigenlijk houd ik ervan om grijs te worden. ‘Zie je, veel meer volume zo’, zegt Naila. Ze haalt haar hand door mijn haar. Naila heeft permanent aangebrachte wenkbrauwen. Ze vindt dat ik die ook moet nemen. ‘Denk je?’ zeg ik. Ze gaat volgende week naar Ibiza. Ze kan niet wachten, ze gaan met de hele familie. Ze laat een foto van haar kleinkind zien. Ik knik en zeg dingen als: Ze lijkt echt op jou en wat een schattig jurkje. Ik heb geleerd dat moeders en oma’s bewondering nodig hebben als een soort prijs voor wat ze hebben opgeofferd. Ik zou waarschijnlijk net zo zijn. ‘Wil je nog thee?’ vraagt Naila.
De man zit schuin achter me in een stoel. Hij wordt altijd geknipt door Sjors. Ik kan hem bijna zien in de spiegel. Hij praat Engels en Nederlands door elkaar. Ik kan niet verstaan wat hij zegt, maar herken de taal door zijn volume. Hij praat harder als hij Nederlands spreekt, alsof het hem helpt om woorden te zoeken.
20
‘Zullen we fietsen?’ vraagt de man.
‘Why not?’ zeg ik.
Als we lopen kan hij een stuk sneller dan ik, maar als we fietsen niet. Ik vlieg hem voorbij, ik haal alle sukkels op het fietspad in en vervloek de langzame slingeraars of naast elkaar plakkers. We schieten langs duinen vol helmgras en langs snelwegen en hoge kantoorgebouwen en boerderijtjes met bruggetjes en wilde kastanjebomen ernaast. Mijn linkervoet is bij lopen net zo gehaast, de rechtervoet aarzelt zodra hij de grond raakt.
21
Vannacht droomde ik dat het oorlog was. We waren opgepakt en zaten met honderden anderen in een gymzaal. Er lagen matrassen langs de kant. ‘Als we hier moeten slapen, dan moeten we zorgen dat we op zo’n matras terecht komen,’ fluisterde ik tegen de man. Hij deed alsof hij me niet hoorde. ‘Raus!’ schreeuwde een bewaker plots naar me. Aarzelend keek ik hem aan. ‘Raus, raus!’ en hij gebaarde met zijn hand naar de deur. Ik stond op en keek naar de man die nog steeds voor zich uit staarde. Bij dreiging moet je zorgen dat je niet opvalt, zegt hij altijd. Eenmaal buiten dacht ik aan mijn vouwfiets. Die stond opgeklapt naast de man. Ik bedacht me dat ik zonder fiets niet ver zou komen. En stel, ik raakte bij een station, dan kwam ik in die andere stad ook niet ver. Ik stootte een meisje aan dat lachend in een groepje voor de ingang stond. Alsof het alleen binnen oorlog was, en hier niet meer. ‘Wil jij mijn fiets even halen?’ vroeg ik. Het was Lydia bij wie ik ooit in de klas had gezeten. Ze had lang bruin haar met een vlecht en haar vader was dominee. Lydia haalde haar schouders op en ging naar binnen. Even later reed ze een roze tandem met glitters naar buiten. De glitters vingen zonlicht en de fiets werd één grote schittering. Er borrelde een diep verdriet in me op. Om de man die nog binnen zat en om mijn vouwfiets die misschien wel nooit meer ergens heen zou rijden.
22
Ik klop de melk die over de rand van het glas stroomt als ik de koffie erbij schenk. Ik schat dat soort dingen nooit goed in. Sinds een tijdje drinkt de man geen zwarte koffie meer. Hij wilde altijd een groot glas espresso waar met gemak acht kleine espresso’s in passen, met vijf scheppen suiker erin. Voor mij smaakte het als dodelijk gif maar hij heeft soms veel van iets nodig om het op te merken.
De melk stroomt over mijn vingers en het aanrecht. Ik dep het op met een prop keukenpapier. Ik denk aan het woord evenals. Ik denk zonnebril, zenuwpijn, zomergat, zottengesticht. Ik vul me al een paar dagen met trashtelevisie wat tegenwoordig internet is. Ik ben niet meer helemaal bij en ik liep al achter toen ik jong was. Ik denk erover om veel geld te gaan verdienen. Ik moet uren maken. Ik neem steeds andere baantjes en tel de inkomsten bij elkaar op en heb koffiepauzes en praat dan met mensen die die baantjes al jaren doen. Ik weet dat ik niet één van hen ga worden. Zij weten dat ook. Ik gooi de prop nat papier in de prullenbak. Ik zet het gas uit. Ik heb er genoeg van dat ik een naam heb. Al vierenveertig jaar heb ik die naam en ik word gekend met die naam en ken mijzelf. Ik zou mijn naam van me af willen trekken. Eronder komt een korst die er na een tijdje af zal vallen, waarna het vel daaronder geschrokken geopenbaard wordt aan de wereld. Ik vind geopenbaard een mooi woord. Zou het van baren komen, en wat opent zich dan daarvoor? Anyway, er is iets voor te zeggen om naamloos tomaten te kopen, op reis te gaan, balkonplanten te verstekken, seks te hebben, opnieuw en nieuw. Er zal zich uiteindelijk weer herhaling opbouwen, maar dat zie ik dan wel weer.
23
We moeten aan de toekomst denken, zegt de man. Mijn naam staat op het koopcontract van ons huis. Ik zeg ons huis maar mijn naam gelooft niet dat ze tot zoiets in staat is. Mijn oma was dienstbode en had veel kinderen en deed de was op een wasbord en geloofde in God en had schorten en verving elk seizoen de garderobe in haar kast en stopte die in dozen onder haar bed en ze was boos op mijn vader en dan legde ik haar uit dat wij er niks aan konden doen dat wij bestonden en hij onze vader was en dan deed ze ons de groeten als verzoening en dan stond ik ontroerd bij de bushalte hoewel het niet viel uit te leggen, het leven en dat het ons verschrikkelijk speet, en mijn moeder was huisvrouw en had veel gedachten en veel kinderen die al die gedachten ook kregen hoewel ze dat niet mochten van haar want ze schrok in ons van zichzelf en ook dat speet ons dat hadden we niet moeten doen en haar speet het ook maar haar en onze spijt waren als magneten die elkaar afstootten en ik weet nu pas dat ik daar niets aan kan doen en weten geeft troost en mijn vader vertaalt Russische gedichten die alleen ik maar lees. Ze zeggen dat er ooit iets is verschoven in zijn hoofd en we vermoeden dat het niet meer te repareren is. Er is sowieso veel verschoven en als je opgroeit op losse stukken, raak je zelf juist verfrommeld, als een soort omgekeerde celdeling.
24
Sinds een paar maanden werk ik een dag per week op de naschool. De bel gaat en er komen groepen krioelende kinderen naar buiten. Wij halen ze op en doen dingen met ze tot hun ouders ze komen halen. Het is in een groot gebouw en alles is van hout en we steken kaarsen aan en zingen liedjes over wolken en krokodillen en er zijn kleine wc’s en grote geluiden waar je in kunt zwemmen, die je hart en je hersenen vullen en ik kan steeds maar één gezichtje tegelijk zien en ik bestudeer dat gezichtje heel even en dan doe ik snel iets voordat dat gezichtje gaat huilen of schreeuwen. Ik ben daar erg goed in. Ik loop veel heen en weer met kommen soep en poppenwagentjes en kinderen en vellen papier waarop ze de nacht hebben getekend of het huis van hun opa of een vleesetende dinosaurus. Overal zijn krukjes en stoelen en vensterbanken om op te zitten terwijl ik een boek voorlees. Ik lees veel boeken voor. Het gekke is, zeg ik tegen de man, ik begrijp het leven pas als er herrie is, er bekers omvallen, ik boterhammen snijd met vlugge handen en er toch niet tegen de honger op te snijden is. Ik hou ervan te zweten door vloeren te vegen en koortsachtige gedachten te hebben en dat mijn benen branden als ik weer naar buiten loop. Ik eer mijn voorouders, ik eer mijn moeder in haar moeder, ik veeg snottebellen en sus ruzies en eer alle kinderen die alsmaar geboren werden en waar ik er een van was.
25
Het kabinet is weer eens gevallen. Corona is al een tijd voorbij. Er zijn groepen en demonstraties. De ene na de andere politicus verdwijnt. Als ze op de A12 demonstreren zit ik op een terras. In de verte hoor ik het joelen. Ik schaam me. Alles wat we doen neemt ergens iets van af. De vraag is steeds: Wie moet stoppen met nemen? Waar gaat dat wat overblijft naartoe? De man vindt dat demonsteren binnen de wet moet. Je richt een partij op of sluit je aan bij een bestaande. Dat heet democratie. Voor mij zijn wetten vloeibaar, voor mij is alles vloeibaarder dan voor hem.
26
Ik weet het zeker. Er is geen orthomanuele therapeut met een praktijk op een boerderij. Er staat geen grote kunststof voet bij de voordeur waar welkom op staat. Er is geen voet aan mijn lichaam, vooral niet als de orthomanuele man er een hamer boven houdt, ermee slaat. Of misschien zijn zij er wel, die orthoman en mijn voet, maar ben ik er niet. Het is het een of het ander, ik moet niet denken dat de dingen samen gaan vallen.
Hij hangt boven me. Hij heeft zijn gezicht niet gewassen, er plakt iets aan zijn wimpers. Hij ruikt alsof hij net te lang niet gegeten heeft. De lucht in de kamer is zuurstofarm. Ik zou op willen staan van de behandeltafel, een raam open willen gooien, een dot papier van de rol willen trekken die op een tafel staat en die onder de kraan willen houden en zorgvuldig zijn ooghoeken deppen. Maar we weten allebei dat hij meer mag dan ik, zo liggen de verhoudingen nu eenmaal. De hamer zweeft intussen boven mijn voet.
‘Nog eentje op je enkel, hou je vast.’
‘Jezus,’ mompel ik.
‘Zo, dat was de laatste.’
‘En nu?’
‘Nu niks. Hiermee zou het verholpen moeten zijn.’
‘O ja?’ zeg ik en denk aan Amerikaanse gebedsdiensten waarin mensen na een handoplegging huilend voorover vallen.
‘Probeer maar,’ zegt hij.
‘Hoe bedoel je? Mag ik je zeggen trouwens?’
‘Ofcourse. Loop maar. Ga maar naar die stoel en terug.’
Je moet vaak opdrachten uitvoeren in behandelkamers. Ga zijdelings op je rug liggen, buig voorover, leun naar rechts, toets de code maar in. Dat laatste is in behandelkamers in het alternatieve circuit.
‘Toe dan.’
Ik zwaai mijn benen van tafel en zet mijn voeten neer. Aarzelend kijk ik opzij.
‘Loop maar naar de muur.’
Ik denk lang na over welke muur hij zou bedoelen en vanuit welke hoek hij mijn voeten dan zou zien.
‘Gewoon rechtdoor. Ja, zo. Voel je iets?’
Mijn voet smeekt me onmiddellijk op te houden met lopen. Ik voel de plekken branden waar de hamer sloeg.
‘En?’
Ik probeer heel hard door het branden heen te voelen, maar het is als de rivier de Styx die ik niet kan oversteken en de orthoman is Charon, maar ik voorvoel dat zijn boot lek zal zijn hoe overtuigend hij ook roeit.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.