0,00 km
Vaak wist ik de beste wandelroutes op te diepen uit het web. Routes waarmee je op winterochtenden heides doorkruiste die stoomden van de rijp. Even helemaal off grid tussen station en station. Volop natuurtje spelen maar een keurige planeet zijn, in mijn keurige melkweggetje. Wat er vannacht precies in mij verschoven is weet ik nog steeds niet, maar ik moest een omgekeerde magneet worden. Preciezer gezegd: mijn voeten zouden menselijke infrastructuur afstoten. Niet alleen bruggen en zebrapaden, maar ook het subtielere spul: uitgestippelde zandwissels, snipperpaden, bandensporen. Dus toen ik ontdekte dat de bed & breakfast hemelsbreed anderhalve kilometer van de rivier verwijderd was, besloot ik op die manier te gaan: hemelsbreed. Van de tuin naar de rivier, in één rechte lijn. Geen ontzag voor groepjes moleculen die samenzweren op mijn pad.
Het is de jaren negentig in een dorp in Twente. Merels fluiten in ruime tuinen, de geur van gehaktbal om vijf uur en ik zoek de weg naar een plek waar ik moet zijn in verband met volleybal. De plaatjes van de straten zitten in mijn hoofd, maar de twijfel slaat toe. Mensen die in hun voortuintjes staan te prutsen, doen nog dienst als levende pijlen. Mijn levende pijl is een man op klompen die ooit boer moet zijn geweest. Hij verheft zijn stem, roept links rechts links en eindigt enthousiast met ‘immer gerade aus!’ Een wapperende hand erbij alsof hij druppels kwijt moet raken. De eerste keer dat ik de woorden hoor. Het is een manier om te zeggen: vanaf daar zoek je het zelf maar uit. Want het is nooit ‘altijd rechtdoor’, het is op zijn minst ‘zijpaden negeren’. Ik heb nooit diep over de zinsnede nagedacht en hem zelf ook weleens gebruikt. Tot ik las dat het iets uit de oorlog is. Een antwoord op de bezetter die de weg kwam vragen, een kans hem om de tuin te leiden. Kinderen met lef riepen ‘immer gerade aus nach Osten!’ en renden dan snel weg. Kleine slierten verzet die zijn neergedwarreld, zich hebben genesteld.
0,30 km
Wanneer ik over een leeg bloemenperk spring, ben ik officieel begonnen. Een pimpelmees piept hevig naar me vanuit een struik, het lijfje bol en pluizig. Wat wil dat beestje nou? Prikkeldraad, weiland en weg ben ik, weg uit de tuin, de wijde wereld in. Laag gras onder mijn voeten en rechts van mij een pad, een pad waarop ik niet loop. De zon schijnt gul, ik verdun mijn zicht en zie nog net dat ik over honderd meter dwars door een paardenstal moet lopen. Ik ga alvast een beetje schuin, om de stal te ontwijken. Niemand kent mijn regel dus niemand heeft het gezien.
Laatst zag ik op internet hoe een groep kalkoenen in een wijde cirkel rond een overreden kat liep. Het leek op een geheimzinnig ritueel, al die zware vogellijven die maar rondjes bleven lopen rond het dode beest, alsof ze het een laatste eer wilden bewijzen. In het commentaar las ik dat het een fenomeen betreft dat ‘roofdierinspectie’ heet. De kalkoenen willen zeker weten dat de kat dood is. Maar omdat het groepsdieren zijn, blijven ze de staart van de kalkoen voor zich volgen. Tot er eentje het initiatief neemt en de cirkel doorbreekt.
0,70 km
Een ijzeren hek op mijn pad om voorbij een sportveld te komen. Bij het klimmen blijft het elastiek aan de binnenkant van mijn jas even haken. Een plastic dingetje waarvan ik niet wist dat het er zat, schiet hard tegen mijn hand. Een aanval van binnenuit. Als ik omkijk zie ik het bordje. ‘Heras’ in witte letters, met blauwe streepjes erdoor. De Heras-club was de eerste club in mijn leven. We richtten hem op bij een hek in een hoek van het schoolplein, waaraan zo’n zelfde bordje hing. De activiteiten van de club: dierenstickers uitwisselen en ruzie maken over leiderschap.
Ik stel me een toekomst voor. Mensen die generaties lang onder de grond hebben gezeten (tot alle giftige gassen en ratten en kakkerlakken en politici met geloof in groei zijn verdwenen) komen weer boven. Tussen de ruïnes staan reclamezuilen. Vlaggen van een oude wereld die ze niet meer kunnen lezen. Omdat de wolk met documenten is verdwenen, de handleiding van de beschaving kwijt. De letters van Coca Cola worden weer bewonderd om wat ze zijn: sierlijke letters tegen een rode achtergrond, drie stemloze plosieven bij het uitspreken ervan. Mensen die tussen de brokstukken lopen, zoeken verhalen om verder te kunnen, laden de dode symbolen langzaam met nieuwe betekenis.
Op eenzelfde manier kunnen kinderen die nog geen deel uitmaken van het economische verkeer, samenzweren bij een blauwwit bordje op een schoolplein met de naam van een hekwerkgigant. Misschien vermoedden we een wereld achter het hek, waar het bordje de sleutel voor was. Of vonden we het klinken als een Griekse god. Waarbij dient aangemerkt dat wij de klemtoon legden op de a: Herràs. Toen iemand me later vertelde dat je het uitspreekt als Héras, was ik beledigd. Alsof iemand twijfelde aan hoe ik mijn land had opgebouwd.
1,3 km
Mijn enkels zwikken op golven uitgedroogde klei. Na het sportveld is het terrein moeilijker geworden. Met gebogen knieën loop ik van een dijkje af, richting een veld volgroeide boerenkool. Als er bijna ben, ga ik alsnog onderuit. Even overweeg ik te blijven liggen. Mijn meest bittere smaaktonen door de vorst te laten meenemen.
Voorbij de boerenkool is deze uitgedroogde klei mijn terrein. Het loopt zwaar, maar ik leer al gauw dat ik van golf naar golf moet hupsen. Ik vraag me af wat de boer hiervan vindt, maar kan geen erf in de verte ontdekken. Meer land dan een boer kan overzien, meer grond dan een waakhond kan beruiken. Zit er dan toch een voordeel aan schaalvergroting? Als hier elke honderd meter een keuterboer zat, was het allang game over. Nu ga ik ongehinderd en ongezien over het land. De rivier doemt al in de verte op; een glinsterende slang die uit de aarde omhoog komt, bij elke pas die ik zet.
Als ik mediteer, plaats ik opkomende gedachten in bellen, sterren of treinwagons boven mijn hoofd, waar ze moeten wachten tot ik ze weer nodig heb. Dan ga ik terug naar het tellen van ademhalingen. Omdat ik daar al gauw op uitgekeken ben, op mijzelf als winterslaapbeer, maak ik reizen naar boven. Ik verken de lucht boven mijn huis en kijk naar beneden. Arme ik, arm poppetje in een huis met gedachtenwolkjes die mij volgen door de dag. Van de koelkast naar de bank, van mijn bureau naar mijn bed. Ik kijk naar de ruimte buiten mijn huis. De straten, die hier zo smal zijn en stil. Waar de herrie uit de klankkasthuizen niet kan reiken. En hoger ga ik, zie bredere straten, maar ook parken, bomen, torens. Nog hoger en de lijnen vallen niet meer op, maar de stipjes; de losse onderdelen. Stad, wijk, huis, mens, orgaan. Het besef: alles is stipjes langs vaste lijnen, maar als je echt hoog gaat, kun je eraan ontkomen. Kun je dansen tussen de constellaties. Na het grote uitzoomen, zoom ik weer in. Als ik het goed heb getimed is mijn zwaartekrachtloze dubbelganger vlak voor de gong klinkt door de gang gelopen, de woonkamer binnengegaan en terug in mijn lichaam gestapt. Opent ze haar ogen in mij.
1,5 km
De brandganzen zijn naar het water gevlucht toen ik nog maar een naderende verticale streep in de verte was, in een kleur die zich laat vertalen als veengrond. Nu ik eindelijk bij de rivier ben, nu ik zoveel moeite heb gedaan om hier op een zo onmenselijk mogelijke manier te komen, valt de rivier me een beetje tegen. Misschien leef ik met zoveel aangelegd water om me heen, dat een rivier me niet meer imponeert. Als ik er eentje zie stromen zie ik ‘een water’, vind ik het moeilijk voor te stellen dat het vroeger een onberekenbare waterdraak was, die mensen van hun land verdreef en ‘s nachts koeien kon stelen. Een getij om je leven rond te rangschikken. Misschien komt het doordat er bijna geen ongetemde rivieren meer zijn, zonder sluizen als nekbanden. Geen rivieren die hun eigen peil mogen bepalen. Weinig verschil nog, tussen rivieren en kanalen, sloten en vaarten. Toch gaan liedjes altijd over rivieren en nooit over kanalen.
1,501 km
Ik schuifel voorzichtig wat dichter naar de spiegel door het natte gras en staar naar het vestingstadje aan de overkant, dat zich in een andere provincie bevindt. Het oogt middeleeuws en vredig, zo met die resten van een muur eromheen. Zo’n stadje, zo’n vrede; het is moeilijk te geloven dat het ooit verloren zou gaan. Dat het meer is dan zichzelf, verbonden via onzichtbare draden met de schimmelige bol; het wereldtoneel. Met één schoen raak ik het water aan. Vanaf het midden van de rivier wordt er vijandig naar mij gegakt.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.