Ze was op haar verjaardag de hele dag in bed gebleven. Dat hij haar iets gestuurd had, zag ze pas de volgende dag. Foto's van de straat voor haar huis en iets onleesbaars dat er met stoepkrijt opgeschreven was.
Ze ging sociaal contact uit de weg. Niet omdat ze bang was dat mensen haar stom vonden, maar omdat ze letterlijk niet wist hoe het werkte. Smalltalk. Dan zei ze: Lekker weertje hè, leven je ouders nog? Ze wilde graag in de eerste vijf minuten weten wie er tegenover haar zat.
Wanneer ze iemand niet zag, verdween hij. Dan bestond hij niet meer. Of, hij bestond nog wel, maar wat er tussen hen was, verdween. Als ze iemand dan terugzag, was het: o ja, het is er nog wel. Het is er. Nog steeds. Ook al was er geen contact.
De laatste keer dat ze haar broer sprak, had hij zesentwintig verhalen over allemaal leuke dingen die hij aan het doen was en zij zat maar te knikken. Leuk. O, leuk. Op een gegeven moment kreeg ze het niet meer voor elkaar. Haar broer praatte makkelijk. Zij had daar moeite mee. Als zij iets vertelde, dan was het gelijk over een ggz-instelling. Of ze wilde dood.
Elke dinsdag gingen ze naar hun vaders. Dan ging haar broer met een van de twee een wandeling maken, na het eten. Konden ze even stoeien, even schelden, even vechten. Wat er nodig was. En dan bleef zij met de ander op de bank zitten. Héél diep praten.
Andersom luisterde haar broer met die vader naar John Lennon, de Beatles, dat was helemaal zijn ding. Dan ging zij met de ander kaarten, oude jazz draaien, blues en boogie woogie, een beetje giebelen.
Haar moeders gingen al snel uit elkaar. Toen haar broer op kamers ging, bleef zij met haar biologische moeder achter. Dat was een hel. Ze lagen elkaar niet. Als het niet haar moeder was geweest, dan hoefde ze haar niet per se te zien. Ze waren een soort van vreemden voor elkaar, mensen die niets met elkaar gemeen hadden.
De moeder kreeg een knipperlichtrelatie met een man. Elke twee maanden was het aan en uit en aan en uit. Dan was ze bij hem geweest en kwam ze huilend thuis. Zij zat rustig voor de televisie. Het gebeurde in een bepaalde periode zo vaak dat ze er alleen nog maar op reageerde door de afstandsbediening te pakken en het volume harder te zetten. Het is weer uit... Ja, ik had al het begrepen toen je huilend binnenkwam.
Ze ging ervan uit dat haar moeder haar niet zag. Dat was nooit zo geweest, dus het ging ook nooit zo worden. Het stomste was als ze ineens toch een poging deed, dan lachte ze haar uit. Ze had zoiets van: wil je hiermee ophouden? Dit is belachelijk. Zullen wij dit gewoon niet doen? Ze had haar vaders. Die zagen haar en daar had ze contact mee.
Ze had wel het gevoel dat ze tien jaar van haar leven had verspeeld. Toen ze zeventien was, was er nog zoveel mogelijk geweest.
Toen iedereen ging studeren, was haar grote droom om op zichzelf te wonen. Ze ging werken om de huur te betalen. Drie dagen in de week, in de spoelkeuken van een restaurant. Ze zorgde er altijd voor dat ze een klein beetje dronken was voor ze begon. Op het moment dat ze dacht: er moet toch wel meer zijn, werd een van haar vaders ziek.
Ze was twintig. Hij ging dood. Daarna was het klaar, toen is ze opgenomen. Na haar ontslag ging het een korte periode beter. Toen verloor ze haar andere vader. Na die begrafenis, ging ze niet meer terug naar de spoelkeuken. Soms kreeg ze een klus, als trainingsacteur. In de trein naar zo’n locatie was ze online, dat was haar voorbereiding. Via haar telefoon las ze statistieken. De meest voorkomende methodes, wat er mis kon gaan, welke methode de meeste kans had van slagen.
Ze speelde een rol, dit keer die van een suïcidale autist, een personage dat best wel ver van haar gevoelens bleef, dat sprak over de plannen die ze in haar hoofd had, alsof ze sprak over een boodschappenlijstje. Zo van: Nou, ik ben me aan het oriënteren. Ik heb een keer een filmpje gezien van iemand die zich aan een deur had opgehangen met een stropdas. Dat was heel naar, zijn hoofd werd helemaal blauw en opgezwollen. Ze moest zoiets niet als zichzelf gaan kijken. Ze kreeg er hartkloppingen van. Ze probeerde het in haar rol te zien. Dat maakte haar zenuwachtig, of ze dat vol kon houden, of wat ze er zelf bij voelde, er niet opeens toch, per ongeluk, tussendoor zou glippen.
Het lastige aan een autist was dat je aan de buitenkant niks zag. Pas bij de nabespreking stond ze het zichzelf toe het persoonlijk te maken. Ze zei: Ik moet jou nu feedback geven, maar volgens mij moet ik eerst heel even ruimte maken voor de pijn. Dan kwamen de tranen. De therapeuten die aan de training deelnamen waren allemaal onder de indruk. Dan hoorde ze: Oh… Daarna probeerde ze, vanuit de rol, uit te leggen wat er gebeurde, in haar hoofd, wanneer het gesprek stilviel.
Een van de deelnemers, ze was nauwelijks ouder dan zij, stelde op een gegeven moment drie vragen. Moest ze op alle drie antwoord geven of was het dezelfde vraag? Ze miste dat soort dingen wel vaker. Moest ze alleen op de laatste vraag antwoord geven? Dat wist ze niet zeker. Ondertussen was ze de eerste vraag vergeten. Zou ze in volgorde moeten antwoorden, of moest ze het doen zoals ze het zelf wilde? Wat werd er eigenlijk bedoeld met die middelste vraag? Want die snapte ze niet zo goed. Ze kon hem wel een beetje proberen te interpreteren maar meestal had ze het fout. Ze zou het nu ook wel fout hebben. Uiteindelijk was dat haar conclusie, zie je wel, ik kan dit niet. Ze kon het niet, zij was wat er fout was. Toen begon de deelnemer zelf te huilen. Ze zei: Weet je, je doet me zo denken aan iemand die ik op dit moment behandel. Precies de manier waarop zij praat en waarop zij beweegt.
Als ze brak, was dat helemaal van haarzelf. In de kern had ze dat met elke rol die ze speelde. Wanneer ze haar breekmoment had: niemand zal ooit van me houden, iedereen gaat bij me weg, ik ben niet goed genoeg.
Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.
Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.