papieren helden

FB

Fietsen

De twee jongens voor me zijn van strak geweven wol gemaakt. Ze dragen blazers, overhemden met stijve kragen waardoor hun kinnen als vlaggenvaandels de lucht in steken, gestreepte stropdassen die hun leeftijd te boven gaan. Helaas moeten ze dezelfde kant op als ik. Hun tred is zeker genoeg dat ik weet dat ze geld hebben maar onzeker genoeg dat ik weet dat ze óók nog maar net twintig zijn – en dronken. Tussen hen in bungelt een fiets. Zo te zien gaat het slot niet meer open, of zijn ze de sleutel kwijt.

Ze dragen hem samen, de één aan de bagagedrager en de ander aan het stuur. Hun loopritmes zijn keurig op elkaar afgestemd. Een beeld schiet door mijn hoofd: een hert met doorgesneden strot, poten aan een houten tak gebonden, starend naar niets met droeve lege ogen. De stoep geen stoep meer maar een bospad. Hun bestemming geen verenigingshuis maar een dorp vol wachtende vrouwenarmen.

Afstand houden. Geen reden tot omkijken geven.

Hun voorspelbaar blonde haren zijn wit vlas in het maanlicht. Hun ogen zijn van poeder. Dure aftershave krult dwingend mijn neus in, mengt zich met de geur van bier, iets wat me aan plakkerig kroegenhout doet denken, slecht verbloemd zweet en gele vlekken in witte zijden blouses.

Ik kan niet ophouden met staren naar de achterkant van hun hoofden, hun nekwervels die ik nerveus rond kan zien rollen onder hun huid, alsof de botten proberen het lijf te ontsnappen. Droge huid, droger, een duw en een scheur.

Op je hoede blijven. Oogcontact vermijden en in nood doen alsof je je vriend belt. Goed kijken waar de drukke straten zijn.

De wielen van de kapotte fiets zweven tien centimeter boven de stoeptegels. Ze draaien soms met een tikkend geluid, alsof het stuiptrekkende hertenkarkas zijn laatste adem het luchtledige in rochelt. Desondanks heeft het iets teders, hoe ze de fiets vooruit slepen samen. Ze tillen hem met bijna geoefende coördinatie over omgevallen huurscooters en stapels kapotte flessen.

Huissleutels tussen de vingers geklemd.

Maar de jongens steken feitelijk over de afstand tussen hun zwalkende lijven heen de armen naar elkaar uit.

Minus de fiets zou het een liefdevol gebaar zijn, strekkende vingers die naar verstrengelen verlangen, naar thuiskomen. Niets zo erotisch als reiken. Ik wil de fiets wegnemen, kijken wat er gebeurt als er geen metaal meer is om hun handen van elkaar te scheiden maar enkel een in zichzelf krullende leegte.

Op je hoede blijven.

Ik loop iets sneller zodat ik de twee nachtvlinders beter volgen kan. Door mijn geluiddempende koptelefoon hoor ik niet precies waar ze het over hebben, enkel dat de klanken hard en slijpend zijn, ze malen hun woorden fijn.

Maar kijk: de één wijst naar de maan en de ander volgt gretig de richting van zijn hand. De wijzer gebaart, lijkt zijn vriend de kosmos uit te leggen, de ander knikt en glimlacht en kijkt verwonderd als een kind naar de lichtjes in de grote diepte boven ons.

Op je hoede blijven?

We stoppen alle drie bij hetzelfde kruispunt. De jongen die de bagagedrager droeg stapt naar voren om op de knop naast het stoplicht te duwen en legt daarbij zijn vingers op het stuur voor steun, vlakbij de hand van de ander. De bagagedrager ziet er een beetje verloren uit. Ik zie de deuk nu pas; er heeft vaak iemand op gezeten.

Ze lachen om iets en klinken verrassend jongensachtig. Onbewust glimlach ik mee.

Misschien, denk ik, misschien zijn mijn zenuwen onterecht. Ze moeten elkaar toch wel vertrouwen om zo laat over straat te lopen, praktisch hand in hand. Want wat is een fiets uiteindelijk? Hoeveel mensen hebben er één en vergeten dat feit, het gemak van het frame, de vanzelfsprekende cirkel van de wielen? De fietsen eindigen immers zo vaak op de bodem van het kanaal. En zie je wel, over het stuur glijden de handen dichter naar elkaar toe.

Het kan niet alleen hun dronken staat zijn waardoor ze zwaarder op de fiets leunen. Waardoor hun gewicht zich verplaatst, hun armen over de glanzende curve van het stuur naar elkaar toe kruipen terwijl ze verder praten over ik gok het sterrenstelsel, met maar een vingerlengte afstand tussen hun handen in, twee kootjes, één kootje, een nagel, een haar…

Hun hoofden schieten omhoog en voor het eerst valt hun gesprek stil. Ze kijken elkaar aan en de lucht zuigt zich vol. Dan trekken ze allebei hun handen terug en laten los.

De fiets wankelt. De één aarzelt, waarop er iets verhardt in het gezicht van de ander. Hij krult zijn bovenlip omhoog zoals grote katachtigen of apen dat doen en duwt de jongen die hij te zachtaardig moet hebben bevonden, zegt iets met uitgerekte klinkers wat niet fijn kan zijn.

De ander struikelt en valt praktisch over niets. Toch te dronken. Ik had hem willen opvangen, echt waar, ik had het gedaan maar ik heb de binnenkant van mijn broekzakken vast en ik kan alleen maar kijken hoe hij zijn handpalmen lelijk openhaalt aan de ruwe stoep. De fiets klettert mee op de grond. Eén wiel draait nog even moedeloos verder en staat dan langzaam stil.

Het stoplicht springt op groen.

De gevallen jongen krabbelt vlug overeind en moet rennen om de andere jongen in te halen. Kleine bloeddruppels vormen een spoor achter hem aan, een soort vervreemdend Hans-en-Grietje-effect. Ik loop nog niet verder; de jongen die aanviel balt en ontspant zijn vuisten constant.

Naar beneden kijken. Oogcontact vermijden. Op je hoede blijven en voor de zekerheid een vriendin bellen als dat nodig is. Sleutels als een klauw in de hand in de jaszak.

Aan de overkant van de straat stappen de jongens de stoep op en verder de nacht in. Ze praten niet meer, ze zingen. Ze zingen iets over benen.

Tussen hen in valt een gat ter grootte van precies één fiets.

Dit verhaal wordt je gratis aangeboden door papieren helden.

Wil je meer lezen? Word lid en hou dit mooie blad in de lucht.

word lid

Aafke van Pelt
,